Maak  Kennis  Met  Kennis
En  Blijf  Bij  Kennis.


Opdieping (12).

. . . en Zede.


Huist, zeg maar, in het Transcendente bestaan het levendig
Ene wezenlijk/zinnig binnenshuis, als centraal/inwendig/
ingewerveld gezeteld het Trancendente Wezen, evenwel
buitenshuis zet zich uitwendig uitwervelend aanwezig de
Transcendente uitgebreidheid (zoals ook reeds in
Opdieping (7) geschetst met een schets)  -  en van deze
aanwezigheid, "als de aanwezige bolster om wezenlijk de
kern", nu eerst wat nader.

Intussen trekt/"waait"/windt door dit/deze uitwervelend(e)
vlechtwerk/"wolkenpatroon"/"wolken"uitwikkeling, in/als
het Transcendent levendig/bewust aanwezige, de (ook
interne
)externe levensintensiverende "wind" (zie nader
daartoe nog weer bovengenoemde schets); en brengt deze
levensintensiverende levensloop dit Transcendent
aanwezige buitengebied wat/meer krachtig-imploderend
sámentrekkend/sámenschikkend tot onder andere enige
herordening, tot 'n zekere/globale, ordelijk saamgeschikte
samengesteldheid  -  die overigens in het Ene-Jr. vanuit
het Ene-Sr. wel aldoor maar door buitenuit nog weer zeg
bolvormig aanwast.

Evenwel, niet alleen onder slechts levensintensiverende
trek/invloed balt het Transcendent aanwezig bestaan zich
tot een wat/meer kráchtig ín(een)trekkend/samentrekkend
geheel; maar tevens betrokken op het reeds in zijn ontstaan
íneen trekkend wezenlijk/intern bestaan trekt het in zijn
ontstaan úiteentrekkend aanwezig/extern bestaan in zijn
totaliteit, middels de voortwarende/rondwarende
interne-externe levensintensivering, krachtig samen naar
en tot in het interne wezenlijk bestaan  -  danwel eerstens
wegens de kráchtig íntrekkende (strevende/begerende)
wil, die zich stípt (onder)in het/de begin/puntbasis van
het interne wezensbestaan bevindt.

Het is alsof het aanwezig bestaan, in het Ene-Jr. vanuit
het Ene-Sr. aldoor opgevoerd, van aanvang af zowel 
"als in enig opschietend vuurwerk" ineen trekt tot in een
bolvormige wolk alswel, aldoor maar door in
kráchtwerking, weer "ter aarde neergaand" ter wezenlijk
bestaan overgaat . . . alhoewel dus in máchtwerking dit
aanwezig bestaan in het Ene-Jr. vanuit het Ene-Sr. aldoor
als in een steeds wijdere boog wordt aangebracht (om het
ook vanuit het Ene-Sr. aldoor gevoed wezenlijk bestaan).

Of anders gezegd, het Ene-Jr., danwel het Ene-Sr. in zijn
áánzijn, heeft wezenlijk/centraal al krachtig aansturend op
centraal het bestaan, het bestuur over zijn aanwezig/
buitenaan bestaan ter samenvatting/ordening/verrichting
verwezenlijking hiervan naar zijn krachtig aanrichtende wil;
maar . . . het is alsnog complexer, waarvan vervolgens.

Eerste opmerking:

Hoewel centraal de wil het extern/wijd aanwezig gebied
aldoor krachtig gebiedt zich te verwezenlijken, waarmede
het wezenlijk bestaan aldoor onder andere een ordelijk
geschikt, een toegewijd zich schikkend, wijd aanwezig
bestaan aan/voor zich heeft, wordt intussen en aldoor
maar door het aanwezig bestaan vanuit het Ene-Sr. als
ook al wijderom verwijd met levendig bestaan, waarmede
het wat minder wezensnabije aanwezig bestaan al
levensintensiverend tevens wat/meer betrokken ligt op/
naar buitenuit het gespreid aanwezig bestaan  -  zodat
aldaar in het Transcendente bestaan, bij alsnog wat
overwegende centralisering, het Ene-bestuur van een
nogal bedaard geboden overwogen (aan)werking is, en
het aanwezig bestaan toch wel, onder toedoen vanuit
het Ene-Sr., allengs, zoals alreeds alwel opgemerkt, "als
zich uitbollend" vergroot wordt tot een aanwezig al
wijderuit gebolde "bolster" om de wezenlijke "kern".

Tweede opmerking:

Hoewel in het aanwezig bestaan zelf de her en der
botsende levensintensivering ook hier krachtig
aanwerkt tot velerlei concentraties, tot alhier velerlei 
voorwerpelijk postende aanwezigheden in het aanwezig
bestaan, (con)centreert dit uitgebreid aanwezig bestaan
in zijn totaliteit zich tevens naar en tot in centraal (de
wil onderin het wezenlijk bestaan door) het wezenlijk
bestaan  -  maar is dit ook pulserend/vibrerend wezenlijk
bestaan (zie voorgaande Opdieping) zelf nu juist ook
weer niet zo compact.

Dit aldus beurtelings ineen-uiteen trekkend en zo ietwat
"opluchtend" wezenlijk bestaan, als derhalve actief zeg
een wat/meer "borrelend" bestaan, bergt zo niet zonder
meer het inkomend/intrekkend aanwezig bestaan; maar
her-bergt het, hier/dan eens wat/meer wezenlijk in zich
ínvoerend en daar/dan weer eens wat/meer wezenlijk
(van)uit zich úitvoerend (waarvan nog wat nader)  -  
doch gemiddeld, als wezenlijk geherbergd, legt deze
invoer, met zo tevens een wezenlijk accent, zich dan,
als "om en nabij", in/om de rand van het wezenlijk
bestaan, als "de huid van dit levend wezenlijk lichaam";
en van deze gezette, levendige verwezenlijkte zône
in/om het wezenlijk bestaan, nu eerst wat nader.

Deze (nu eerst zo geschetste) zône/band om het
wezenlijk bestaan is het zekere geméénschappelijke
verénigd bindingsresultaat van en tussenin het wezenlijk
bestaan binnenin en het aanwezig bestaan buitenuit;
danwel, in een hier aldoor doorgaande aanpassing
tussen het wezenlijk-aanwezig bestaan, zet zich hier een
gepaste/gemeenzame zône die al evenwichtiger
aangepast zich ordent/schikt tot een al meer
gemeenzame/gewende/gewone gewoonte ofwel zo
genoemde zekere zede  -  van een zo doorgaand/
doorgaans al grotere/zekerder/volvoerdere zekerheid/
gewisheid/beslistheid.

Deze zedenlijke "regenboog"/band die, als midden
tussen het wezenlijk-aanwezig bestaan als meest
middenin zich meest aanpast/verzekert tot een meest
zekere zede/gewoonte, middelt ook, zelf ook alsnog
immer áctief bindend/verbindend bezig, tussen(in)
het wezenlijk-aanwezig bestaan; en wordt allengs
zo van een grotere, eerste belang/belangrijkheid in
het rijk van het wezenlijk-aanwezig bestaan  -  zoals,
wél wat schertsend geschetst, in zo een huis-tuin-keuken
bestaan, waarin de zede/gewoonte reeds als centraal, "als
gevestigde veste", met een woning/huis is voorgesteld/
opgesteld, met buitenshuis/aanwezig de tuin(opbrengst),
die binnenshuis/wezenlijk de (bereidende) keuken
voorziet.

Voor een nog wat nadere benoeming/uiteenzetting van
deze gemene/verenigende/neutrale/neutraliserende zede
is deze, zelf in al zijn bijeen(ver)garende bezigheid tot in
gewoon/(gem)één/enig zichzelf, ook wel zogenaamd
normaliserend doende: de zede/gewoonte als het normale
ofwel het gestaag-gangbare (midden)in het "woelig"
wezenlijk-aanwezig bestaan  -  en blijkt, bij nadere
beschouwing, dit zeg zedelijk gangbare toch nog van
een zich typerend bestaan/gaan te zijn.

Het gangbare is van een tweeërlei gang; namelijk van
een ijl ijlende/actieve gang én van een meer vaste gang/
corridor, én is deze doorgang/ommegang, als de
gezame voortgang "volgens het regenboogmodel" ook
volop in bewustheid (zie van deze in parallel
gebundelde voortgang ook Opdieping 9).

En . . . is dit gangbare, midden tussenin het wezenlijk
bestaan en het aanwezig bestaan voortaan ook wel het
zo te noemen midwezenlijk bestaan: noch het wezenlijk
tíjdelijke noch het aanwezig rúimtelijke, danwel én
tijdelijk én ruimtelijk in één bondige band, als zo
verheven boven het tijd-ruimtelijke het zogenaamd
Verheven Leven.

De midwezenlijke zede, als dan ook het Verheven Leven,
treffen we overigens ook aan bij allerlei levende
individuen in het dezerzijdse materiële bestaan; want
velerlei omgang tussen allerlei levende individuen en
ook wel daarbij in betrekking tot menig stoffelijk bestaan/
gebeuren in het materiële voorkomen, leidt tot menige
zeden/gewoonten/gangbaarheden/normen, gezamenlijke/
gebonden/geboden gedragingen:  zoals het vatten der
aanwezige buitenwereld inzake allerlei gedragingen/
gedrag onder diverse gezamenlijke materiële/dierlijke/
plantaardige gangbaarheid/wetmatigheid, als daaraan
onderhorig, en acht men trouwens ook allerlei
"buitensporig" zich uitlevende zinlijkheid en
wilsuitoefening van wezenlijk de mens als ondergeschikt
aan het desbetreffend  Verheven Leven der midwezenlijke
zeden, gewoonten, gedragingen . . . "houd je fatsoen!,
gedráág je!" en, bijvoorbeeld, "belast/overtil je niet te zeer,
want gewoonlijk geeft dat in het algemeen overlast/rugpijn".

Evenwel, hoewel het midwezenlijk, Verheven Leven in
het Transcendent bestaan en dat in het dezerzijds, ook
zozeer materieel bestaan wel overeenkomen, verschillen
zij ook ten zeerste.

Een overeenkomst, in zeg beiderlei milieu's, is
bijvoorbeeld het/de bestaan/ontwikkeling van het
midwezenlijk/Verheven Leven in een eigen/andere kring/
dimensie dan die van het/de wezenlijke en aanwezige
bestaan/ontwikkeling; terwijl overigens ook temporeel
het wezenlijk tijdelijke en planimetrisch het aanwezig
ruimtelijke in een eigen dimensie verkeren.

En zoals in het zelf drie-dimensionale ruimtelijk bestaan
de verticale dimensie het horizontale twee-dimensionale
vlak kruist/snijdt, hoewel horizontaal en verticaal
zeg maar absoluut van elkaar verschillen, zo kruisen/
snijden alsnog, bijvoorbeeld, in hun aanvankelijk/
aanvangend bestaan als in een zelfde (begin)punt, het
wezenlijke en het midwezenlijke . . . en kunnen we zo
althans toch wel stellen dat het geconcentreerd-wezenlijk
bestaan, het gespreid-aanwezig bestaan en het (strokend)
gebandeerd-midwezenlijk bestaan elkaar in elk kruispunt
niet vreemd zijn; maar, in hun al levensintensiverende,
krachtig (ver)ordenende/(be)sturende ontwikkeling, in elke
kruising/bemerking van elkaar elkaar opmerken/"verstaan". 

En hierin komt er een zo'n immens verschil tussen de
Transcendente ontwikkeling en de dezerzijdse
ontwikkeling van het midwezenlijk bestaan tot uiting:
dezerzijds is de/het ontwikkeling/invloed/bestaan der
(zedelijke) gangbaarheid zeer beperkt/onvoltooid, namelijk
zolang daartoe ter plaatse het bestaan aanhoudt,
bijvoorbeeld zolang de mensheid/aarde reeds bestaat en
nog zal bestaan; terwijl in het Transcendente daarentegen 
het midwezenlijk bestaan aldoor maar door evolueert in
een al meer ongerept uitbalancerend geraken tussenin
het wezenlijk- en het aanwezig bestaan . . .


Waarin het meest (en ook meer) aanvankelijk,
Transcendent gangbare
midwezenlijke zozeer in 'n
steevaste balans zich zeg als
staand-statig stábiliseert,
danwel steevast/standvastig/onveranderlijk/
onvergankelijk
ís gestabiliseerd, als tot (in) "een vaste/
onaantastbare
ijsschots, als drijvend en eventueel wat
schommelend
op het "vloeibaar-levend-water" van het
midwezenlijk
bestaan".


Het Transcendente midwezenlijk "regenboog"bestaan als
van een immens aantal gesloten/aaneengesloten banden,
waarvan de meest oorspronkelijke/binnenste gangbare
band, en nog legio wat/meer wijderom naast aanliggende
gangbare banden, in (elk) haar absoluut evenwichtig
gestand tot stand/staan gekomen standvastige
gangbaarheid/toestand van haar tweeledig (volstrekt
roerloos evenwichtig/onbewogen/onbeweeglijk
vol-activiteitlóós/)vol-loos bestaan . . . gelijkt daarin (op
leefniveau) op het tweeledig, vol-loos bestaan van het
Ene-Sr. (op oerspronkelijk niveau)  -  hoewel hier, op
leefniveau, nog het (ter schepping daartoe zogezegd
attent-)niets, ter opheffing/vernietiging van het Verheven
Leven tot in niets én ter opheffing/verrijzing van dit Leven
uit niets, ontbreekt, zoals dat een en ander het geval is met
het Ene-Sr. in het machtig ontstaan/scheppen van het
Ene-Sr. zelf uit niets, waarmede er alreeds een immens
groot(s) bestaan is ontstaan.

Maar wat betreft de gangbaarheid zelf van het Verheven
Leven  -  in zijn statig bestaan, zeg per "regenboogband"
dezerzijds-anderzijds in (vaste)volheid-(loze/
fuctionerende)bewustheid en alzijds in (ijlende)activiteit,
en in volstrekte voltrekking daarvan als vol-loos in een
stilstaand(e) (geaard)treksel-(bewuste/actieloze)trek  -  
hier tot nu toe; en nu voorts nog wat nader de ontleding
van dit midwezenlijk bestaan tot in wezenlijk bestaan én
aanwezig bestaan, na/en de vereniging van het wezenlijk
bestaan en het aanwezig bestaan tot in midwezenlijk
bestaan.

Als voorbeeld hiervan kan dienen het beeld van de huid;
dan overlangs de midwezenlijke huid, met overdwars
daarin het zintuiglijk orgaan ter indrukgevende 
verwezenlijking (van het midwezenlijk/aanwezig bestaan)
binnenin en het werktuiglijk orgaan ter uitdrukking (van
het wezenlijk/midwezenlijk bestaan) in het aanwezig
buitenuit  -   en: waar meer/slechts zulk "overdwars"
gebruik door/van de "overlangse" zede, met dan veelal de
zozeer ge(con)centreerde/geknopte/beknopte wezenlijke
(op)berging ervan, heet de zede dan voortaan de zade;
waaronder, onder andere, het/de (temporele) geheugen/
geheugenaanwas.

En hoewel ook van "overdwars" de zade, vooral ook in
betrekking tot "overlangs" de zede, zo het een en ander
valt te zeggen, beperken we ons hier tot een enkele
opmerking, bij ook alleen aangaande het materiële-levend
dezerzijds bestaan, alwaar ook het gangbaar bestaan
zozeer vergankelijk is, met slechts zeg "groei en bloei",
hoewel in gedurige herhaling, van geslacht op geslacht.

Zogezegd "overdwars" uitwendig-gewend-inwendig de
aanwezige-midwezenlijke-wezenlijke zade is in leven te
vatten met uitleving-beleving-inleving, waarin, onder
andere, allerlei beleving over kan gaan in een wezenlijk
zich inleven ervan en/of in een naar buiten in enige
aanwezigheid zich uitleven van het desbetreffend,
belevend individu  -  waarbij overigens ook, in een
samenvatting dier zade tot in een zedelijke beleving
("wees beleefd!", met inachtneming der zedelijke
gewoonte) de zedelijke groei bevordert.

In het hiernumaals evenwel, is er maar zeer weinig
zedelijke ontwikkeling/groei; bijvoorbeeld elke
historische evolutionaire ontwikkeling is van een
zeer langdurige geschiedenis, en herhaalt deze zich
gedurig, zoals van vrucht naar volwassen plant, van
ei naar volwassen vogel, dan komt de "groei tot bloei":
allerlei beleving in ons belevingswereldje leeft men
zich dan wat nader in en/of leeft men zich wat daarnaar
uit  -  hoewel, bijvoorbeeld, ook allerlei psychische/
wezenlijke inleving/vatting rechtstreeks wordt
uitgevoerd in zekere bedrijvigheden in de aanwezige
buitenwereld.

Opmerkelijk in deze historische evolutionaire groei/
ontwikkeling van het leven, in het zozeer wóelig/
ongewis dezerzijds bestaan, is, dat het aldus alsnog
een meer wezenlijk/kérnachtig/zaadachtig gebórgen
(danwel eerstens mede zozeer temporele) ontwikkeling
betreft  -  wat ook het dier, de mens, zelf gewaar wordt
in de bloei van zijn leven: een zinnig vanuit vol/actief
zijn wezenlijk(e) aard/karakter (zie ook voorgaande
Opdieping (11)) instinctief/intuïtief geïnstrueerd worden.

Kortom, van de eerste aanvang af van een wat/meer
(midwezenlijk-)wezenlijk, individueel-levend geborgen
voortbestaan in het materieel-levend dezerzijds, gedurig
beurtelings in een wat complexere/volledigere wikkeling
zich inwikkelend en een wat veelzijdiger, meervoudiger
functionerende samengesteldheid zich uitwikkelend,
terwijl overigens intussen (m)enige levende individuen
in onderlinge betrekkingen met/in elkaar betrokken zijn/
blijven tot onder andere een bestendigere aanblijving
van het desbetreffend (mid)wezenlijk ingewikkeld/
kernachtig zaadbestaan, groeit althans een levend
individu(/plant/dier/mens) vanuit zijn geborgen
kern-bestaan op tot een volgroeid/volwassen bestaan:
én, aangezien zo'n ontwikkeling plaats vindt in het
ook máterieel (dezerzijds) bestaan (in overigens zijn
drieërlei aggregatietoestand), is zo'n kernbestaan ( en
trouwens ook volwassen bestaan) tevens materieel
als met een geraamte doortrokken, zodat de groei
uitvoerende/opvoerende levensintensiverende
levenstrek in voorts ook de "bloei" van het volwassen
individu als door het (meer) materieel kern-geraamte
aldoor (instinctief/intuïtief) mede-(be)ramend/
mede-bedisselend voorttrekt ter wat/meer beïnvloeding,
onder tevens allerlei inwerking/bewerking van(uit)
buitenuit/middenin het aanwezig/midwezenlijk bestaan
op/in dat levend individu, van allerlei bedrijvigheid in
de volwassenheid van dat individu.

Tenslotte, in de opgetrokken opstelling/optrek van
allerlei actieve trek en geaard treksel in het volwassen
bestaan van het levend individu, functioneert
"overdwars" de zade in "overlangs" de zede, als
doorgaans "overdwars" zintuiglijk en werktuiglijk in
"overlangs" de huid (bij mens en dier; en in een
wellicht iets dergelijke werking in de bast van een
plant), toch wel wat typisch: zoals al eerder (in de
Opdiepingen 8 en 9) wat nader uiteengezet,
functioneren de zozeer (tot in het wezenlijk bestaan)
centrerende/invoerende zintuigen in (functionerende)
bewustheid, en daarentegen de zozeer (tot in het
aanwezig bestaan) decentrerende/uitvoerende
werktuigen in geen (functionerende) bewustheid  -  
zodat het werktuiglijk zich uitleven immer slechts in
tevens zintuiglijke inleving, zoals beschouwend/
tastend, bewúst wordt waargenomen.



                                          * - * - * - *