Maak  Kennis  Met  Kennis
En  Blijf  Bij  Kennis.


Politiek  Periek  (12).  Partij.

De mens kiest vaak partij voor zichzelf of voor waarop hij aanleeft; en
verkeert dan onder de mensen als partij onder de partijen, als
belanghebbende onder de belanghebbenden, als baatzuchtige onder
de baatzuchtigen.

Hij voelt en denkt, handelt of onderhandelt dan meer rechtstreeks in
een baatzuchtig "nemen" of meer indirect in een baatzuchtig "geven",
in een streven daarmede te meer te kunnen vangen en in ontvangst
nemen.

Veelal is dit al te aangrijpend en direct ingrijpend "nemen"  -  zoals
het stelen, of het benemen van iemands leven  -  bij wet verboden;
terwijl dat meervoudig-indirecte sluwe baatzuchtig "geven" moeilijk
zo niet onmogelijk zelfs maar in een wet te vangen en onder te
brengen is.

En onder dit baatzuchtig, lokkend en verlokkend "geven" valt ook de
politieke bedrijvigheid naar al meer macht, als de "zachte" wijze van
aanwerken naar zeggenschapsvermeerdering; waarmede dan tevens
gezegd is, dat zulke politiek(e investering naar méér) zo goed als
buiten de wet om geschiedt en zich voltrekt.

Maar óók . . . . is het kenmerk van de zo met "geven en nemen"
scharrelende politiek de misleiding zelf.
Deze hóóg in de samenlevingshiërarchie staande politiek leidt dan
niet, maar verleidt/misleidt.

Zodoende, zoals slechts een dóórstromende rivier echt meenemend
en richting(aan)gevend is voor alles voor wat zij aandoet en meetrekt,
en aldus regeert en dirigeert naar bijvoorbeeld een duidelijke
gesteldheid/orde/toekomst, terwijl (a-ritmisch) heen en weer
schommelend en klotsend water "nergens toe leidt", zo moet alsnog
de kronkelende en konkelende politieke werkwijze naar de suprematie
worden doorstroomd/doorstreefd met zeg een kaarsrecht/direct
(onder)némen daarheen.

Voor het richten en inrichten van een samenleving behoeft het
politieke geharrewar reeds vanouds een straffe richtingaangever, een
vaste, practische koers  -  zoals die gelegen is in een harde militaire-,
of minder harde economische- of snedig snijdende geestelijke/
ideologische expansiedrift.


Welbeschouwd, verspilt en veronachtzaamt de mens ook veel, geeft
hij in genegenheid en liefde juist ook om het geven zelf, bezit hij zelfs
wel dikwijls een uit beginsel ónpartijdig werkende geest.  

Daarmede kunnen de uitersten van "geven" en "nemen" tot een zeker
evenwicht worden gebracht  -  als dan veelal niet zozeer in een maar
lustig voortfunctioneren, maar als in een meer afgewogen doende zijn,
zoals dat ook wel het geval is met de instelling van overheidsbelang
contra volksbelang, tussen de top en de basis van de samenlevings-  
pyramide, waarin een ieder ook, afwisselend, meer op het (eigen)
individu of meer op gemeenschapsbelang toeleeft, meer zichzelf
uitleeft of (daarbij ook) de algemeen geldende overheidsregels in
acht neemt, zoals ook het overheidsbestuur wel bezig is, zoals meer
centraal ten dienste van zichzelf of meer decentraal ten dienste van
het volk. . . . alsook, als individuen onder elkaar, een zekere (zeg
nationale) overheid partijdig in betrekking staat tot andere
dergelijke (nationale) overheden (zonder nog zozeer een mondiale
gemeenschapsband).

Het is aldus van belang dat een overheid, een overheidsbestuur,
zowel zorg draagt voor zichzelf, voor "centraal-nemend"  een eigen
instelling, in-standhouding, met ontzag, alswel voor "decentraal-
gevend" een volk dat, bestuurd, al evenzeer uit eigen bodem zich
opwaarts kan ontwikkelen tot een eigen welvaart en welzijn.





                                          *  -  *  -  *