Maak   Kennis   Met   Kennis   En  Blijf   Bij   Kennis.                                                          
                                                                       
                                                                      
                               
                                      
                                                                      
Denkthema  25.    Stelsel.             
 
In het vorige denkthema is er beknopt gehandeld over het bestuur.
Het bestuur, als eerstens menigerlei uit de apartementen/”diepten” der
compartimenten opkomende inventariserende/samenvoegende
opgangen, die voorts elkaar doorgaans (confronterend) ontmoeten op
overwegend dit of dat niveau in het beoordelend denkstelsel, om
                                                             tenslotte, na enig(e) afweging/
                                                             evenwicht, onder andere al
      aankoersend op een gestelde
     doelstelling op te gaan in ook
     juist zozeer de ook inventief/
     abstract denkende inspiratie der
     beschouwende geestesschouw.
     Maar er is ook een aan dit
     bestuurlijk denken tegengestelde
     gang van denken – als het
     zogenaamd persoonlijk denken
     (pd/pd; figuur a.).
     Het persoonlijk denken als
     eerstens de neerwaarts gaande
     gangen in elk der beide
     compartimenten, als het wat/
     meer substraheren der
     (abstraherende → substraherende)
     inspiratie (isp) naar en tot in de
     de kosmos, de kosmische
     activiteiten, wat/meer
     representerende activiteiten in
eerstens de apartementen.
 
Is het bestuurlijk denken (al inventariserend) aangaande de
compartimenten meer ontmoetingsrelatief, al samenvoerend en
samenvoegend de componenten der beide compartimenten als een meer
samenvattend denken.
Het persoonlijk denken is aangaande de compartimenten daarentegen
(eerstens) meer scheidingsrelatief; scheidingsrelatief de componenten
der compartimenten, als naar/in een meer gescheiden/”gespleten”
denken in elk der beide compartimenten apart – als een meer zich
verdiepend denken tot in de diepten der beide apartementen elk.
 
Het persoonlijk denken gaat, waar het onderweg, in zijn neergang de
fantasie tegemoet, alsnog op enig geestesschouwelijk (gs) niveau of op
raadsniveau (rd) wat/meer de onderlinge confrontatie aangaat, in veel
scherper gestelde discussie, als van een moeilijker oplosbare
problematiek, dan het bestuurlijk denken.
En onderweg, zij het “van boven naar beneden”, is het persoonlijk
denken al evenzeer een wat/meer inventariserend denken.
Een inventariserend ofwel samenvoerend/samenvoegend denken, dat
samengevat op deze of die abstracte rechte volgens voorts het abstract/
inventief voortdenken dier rechte, ook een wat/meer aankoersend
denken mag heten.
Of anders gezegd, het persoonlijk denken is onderweg ook menigmaal
in een zogezegd bedoelend denken (zoals in b’ → b) – als “in een
bijdoel aan het hoofddoel” van het bestuurlijk denken – als een
rechtstreeks denken van enige strekking(/tendens).
Bijvoorbeeld, een parallel/gepaard, weerzijds in de twee
compartimenten persoonlijk bedoelend denken als resultaat/
samenvatting van/na menigerlei gevoerde discussies – met daarvan de
frontlinies der confrontaties in het beoordelend denkstelsel (bd) – op
menig “hoger” geestesbeschouwelijk niveau; maar al evenzeer een
persoonlijk bedoelend denken, dat op menigerlei ander, “lager”
geestesbeschouwelijk niveau weer meer ontmoetingsrelatief vanuit
beiderlei compartimenten een (hernieuwde) discussie aangaat.
 
Het is het persoonlijk denken eigen zich al meer te verdiepen in de
“denkstof” der beide compartimenten – om, in het bijzonder, af te gaan
tot in de twee aparte apartementen en van hieruit voorts op raadsniveau
in vooral centraal de rede (re) de confrontatie aan te gaan.
En hiervan nu wat nader.
 
        De rede (re; figuur b.) bestaat
       uit een levendige/vitale
       eenheidskring (ek) met, in
       geniale relativiteit, centraal
       een leegte in actieve staat
       (ac) en decentraal als gehuld
       in een ietwat geaarde hulling
       (ad).
       Onder, bijvoorbeeld,
       overwegend axiale (ax)
       invloed vanuit het verstand
       (vs) vult, zeg maar, de
       (centrale leegte der) rede zich
                                                                   waardevol (wa) met de
levendige waarde van(uit) het verstand.
Een waardevolle vulling, die dan in de onderlinge betrekking (mentaal)
betrokken ligt op de al evenzeer levendige eenheidskring – die als
lévendige eenheidskring van óók een zekere waarde is.
Terwijl voorts alle lévendige(/mediumieke) waarde tevens in
bewustheid is; of nauwkeuriger aangemerkt, in enige bewuste
voldoening.
Alsmede, vergaart/zet zich, uit het intellect, om(trent) het centrale
waardevolle (in bewustheid) ook het weten (zie ook denkthema 10,
aan de hand van figuur c.); hier zowel verstandelijk alswel (op
raadsniveau ook) redelijk.
Een tweeërlei vergaard/gezet weten, in ook onderlinge betrekking; en
valt deze betrekking, ook Subjectief onder de heerschappij van reeds
het Ene (E) danwel het Ene-slot (E-s), al reeds te verwoorden met, in
ook voldoening: “Ik weet dat ik weet”.
Tot zover hier deze elementaire betrekking tussen waardevol het met
voldoening wetend verstand en waardevol de met voldoening wetende
rede.
 
Evenwel, in deze situatie voegt zich de redelijke confrontatie (c) van
het persoonlijk denken (pd-pd´) vanuit tweeërlei appartement (ap-ap´)
als vanuit een overwegend négatieve (n-n) autonomie.
Hoezeer deze negatieve toevoegingen vanuit de apartementen – (zeer)
fantasierijk, (zeer) strijdig – zich alsnog wat/meer (ver)mogen (te)
zetten tot in enig evenwicht (zeg als n-c-n), het is toch een overwegend
negatieve aanwinst in betrekking tot de, in positieve autonomie,
positieve (p) toebrenging van waarde uit het verstand en tot stand
gebracht weten vanuit het intellect.
Een (tegen)strijdige relatie, tussen het positieve aan kernwaarde en
weten in positieve autonomie en, voorzover met “bruisend”/fantasierijk
persoonlijk denken vanuit de apartementen aangedaan, het negatieve
aan redelijke kringwaarde en redelijk weten in negatieve autonomie –
als het/de zogenaamd(e) geweten/consciëntie.
 
Het negatieve aandeel in deze strijdige relatie is zelf reeds het wat/meer
afgewogen/evenwichtig resultaat van een in persoonlijk denken
gevoerde discussie, als het voorlopig antwoord op deze of die in
redelijke discussie gestelde problematiek.
En dient dit voorlopig antwoord zich voorts nog, zich al herschikkend,
aan te passen aan het positieve aan waarde en weten ter – als een meer
definitief antwoord op die in redelijke discussie gestelde problematiek
 -  voldoende deeluitmaking ervan.
Danwel, dient dit voorlopig antwoord zich, met enige bewuste
genoegdoening, nog te vérantwoorden – om, ter algehele bewust(e)
voldoening/genoegen, alsnog voldoende deel uit te maken van het/de
bestaan/bestaansvoering in positieve autonomie.
 
In het Transcendente bestaan evenwel verloopt deze gewetenswerking,
als van het welgeschikt/welbeschikt onderbrengen van enige negatieve
bijdrage aan een positief bestaan(sverloop), aldoor vlotweg voort.
                                                                       Want hier staat een schier
         immens groot brein in
         positieve autonomie, met
         zijn bijdrage aan deze
         consciëntieuze afwegingen,
         tegenover een nog steeds
         aangroeiende ruimte vanuit
         een schier immens klein
         begin, en waarvan slechts
         een zeg miniem deel in
         negatieve autonomie deel
         neemt aan die gewetens-
         volle afwegingen.
         Als aldoor zowat terstond
         “smeedt zich de persoon-
         lijke redelijke confrontatie/
         discussie als op het
         aambeeld van de/het
         positieve waarde/
         wetenswaardige” tot een
         aldoor gepast aangepast
         (voort)bestaan in positieve
autonomie.
 
                                                                       Voorts, zowel het
bestuurlijk denken opwaarts alswel het persoonlijk denken neerwaarts
door de compartimenten, kunnen onderweg als in een voorlopig
resumeren bédoelend denken.
Een bedoelend denken, volgens een abstracte réchte – evenwijdig aan
de rechte ratio – als een denken van/met een zekere strékking.
Maar beiderlei denken, het bestuurlijke opwaarts en het persoonlijke
neerwaarts, zal zich onderweg al evenzeer (voorlopig) resumerend
zetten in allerlei “horizontale” denkgang in menigerlei “verticaal”
geestesschouwlijk denkstelsel (zoals ds en ds’; figuur c.) evenwijdig
aan het geestesschouwlijk correcte denkstelsel (cd).
Zoals het correcte denkstelsel haaks staat op (eerstens) het beoordelend
denkstelsel (bd), zo staat elk denkstelsel evenwijdig aan het correcte
denkstelsel haaks op elk bedoelend denkstelsel evenwijdig aan het
beoordelend denkstelsel.
Danwel, zoals zodoende in het correcte denkstelsel “horizontaal” niet
abstract/inventief volgens een zekere rechte wordt gedacht, zo is dat
ook het geval met het “horizontale” denken in elk denkstelsel
evenwijdig aan het correcte denkstelsel.
In dergelijke denkstelsels (zoals in ds, ds’) wordt aldus niet strekkend/
tendentieus gedacht, maar al afwisselend scheidingsrelatief en
ontmoetingsrelatief als meer ter plekke, verstrikt, in een zeg maar
gevoeglijk denken (zoals afwisselend uiteen voegend en ineen
voegend, in r – r’ – r).
En van zulk een gevoeglijk denken nu nog wat nader.
 
Reeds is het een en ander verhandeld over het formuleren van (m)enige
begrippen uit wezenlijk het intellect (zie ook denkthema 23, aan de
hand van figuur b.).
Al opvoerend tot in de raad, worden in de raad meerdere begrippen
(objectief/subjectief) geformuleerd, als gepast “op rij gezet”, en voorts
(geformuleerd) weer afgevoerd tot in intellectueel wezenlijk het
geheugen en van hieruit (eventueel) nog weer vertolkt en vertaald
in het gemeenschappelijk denkend en individueel denkend verstand.
Iets dergelijks voltrekt zich nu ook inzake het gevoeglijk denken.
 
Vanuit het intellect (it) worden axiaal (ax) (m)enige begrippen, van
veelal een zekere categorie, middels de rede (re) geestesschouwlijk
in de schouwstijl (re-s) opgevoerd en voorts in het correcte denkstelsel
“horizontaal” wat/meer scheidingsrelatief uiteen gezet.
Vervolgens leggen deze correcte gedachten zich weerzijds het correcte
denkstelsel inductief (zoals in i – i, i’ – i’) uiteen tot in een gevoeglijk
denken in twee of meer denkstelsels parallel aan het correcte
denkstelsel.
Alsof hier het correcte denken/beschouwen “zijn vleugels uitslaat”,
“zijn netten weerzijds uitzet”, om in deze “netten/netwerken” juist
ook allerlei “verticaal” bestuurlijk denken opwaarts en persoonlijk
denken neerwaarts ontmoetingsrelatief/resulterend op te vangen en al
“horizontaal” gevoeglijk denkend te verwerken.
 
Voorts komt dit menigerlei gevoeglijk denken in elk gevoeglijk
denkstelsel tot een resumerend gevoeglijk denken (zoals in r – r’ – r),
en voegt dit resumerend denken zich weer deductief (d-d, d’-d’) tot in
een correct denken in het correcte denkstelsel.
Zich voorts ineen voegend, in het correcte denkstelsel, tot in de
schouwstijl, wordt het gevoeglijk denkresultaat weer afgevoerd tot in
intellectueel het wezenlijk geheugen.
Om, eventueel, vanuit het wezenlijk geheugen nog weer vertolkt en
vertaald te worden in het verstand.
 
Intussen heeft daarmede dit zich voltrokken proces, van ook her en der
allerlei denken, velerlei “nieuwigheid” opgevangen/opgedaan uit het
wat/meer fantasierijk bestuurlijk en persoonlijk denken.
Of anders gezegd, krijgt hiermede het denken in positieve autonomie,
met ook de de kosmos representerende activiteit, enig “vreemd” denken
vanuit de apartementen in negatieve autonomie opgelegd.
Met een gepaste aanpassing/vervoeging van dit “nieuwe” aan/in het
“aloude” denken, is dit denken in alsnog positieve autonomie toch een
wat/meer buitenissig denken met “zo andere” en toch op het “aloude”
betrokken saamgevoegde/saamgestelde gedachten.
En heet zulk denken een symboliserend denken, met zijn gedachten
als geestesbeschouwelijke symbolen, als van een toegevoegde,
opgelegde samenvatting.
 
Welbeschouwd, voltrekt zich het symboliserend proces ook met het
bedoelend denken weerzijds het beoordelend denken.
De symbolen, ook hier kosmos-representatief, zijn hier evenwel van een
meer strekkende gesteldheid – zoals vooral ook mathematisch in
gebruik, in bijvoorbeeld de aangave van een rechte weg met een rechte
lijn, een schilderijlijst met een rechthoek, enzovoort.
Terwijl de symbolen in/uit het gevoeglijk denken meer verwonden/
beknopt zijn – en weer meer aritmetisch in gebruik; zoals een 2 voor
een tweetal, een : voor een verhouding (zoals in 2:2), enzovoort.
 
                                                            Voorts, nogmaals het exacte
     geestesbeschouwli
jk denken wat
     betreft de comparti
menten.
     Reeds is opgemerkt dat het
     bestuurlijk/persoonlijk denken in de

     compartimenten zowel meer of
     minder absoluut is in de apartementen

     elk alswel meer of minder betrekkelijk
     in de componenten onder elkaar.

     Dit “verticale” exacte denken in de
     compartimenten “staat als een muur;

     zoals daarin de stenen/parten tevens
     elkaars partner zijn middels de

     cementvoege”.
     Maar er wordt betreffende de
     compartimenten ook een “horizontaal”

     exact, geestesbeschouwelijk denken
     gevonden – in namelijk de

     onderlinge betrekking van het
     strekkend denken met het gevoeglijk

     denken.
 
Het strekkend/bedoelend denken (zoals in b – b, b’ – b’; figuur d.)
voltrekt zich immers eerstens volgens (m)enige abstracte volstrékte
réchten – als daarin eerstens absoluut(/volstrekt).
En het gevoeglijk denken (zoals in g – g, g’ – g’) is, als haaks op het
abstracte rechte en naar het geestesbeschouwlijk correcte denken (c – c)
zelf, als “vanouds” van een betrekkelijk denken, zoals reeds zoveel
intellectueel en verstandelijk denken zelf.
En heet hier het exacte samenstel van zulk een absoluut-betrekkelijk
stel een stelsel (bijvoorbeeld, middels het snijpunt s, van b – b  met
g – g  in  b – s – g  als exact, geestesschouwlijk stelsel).
 
De in de raad (rd) aldoor ook decentrerende eenheidskring vanuit de
rede (re), wordt tevens aldoor wat/meer geabstraheerd tot in de
geestesschouw (gs).
Dat wil zeggen, op elk geestesschouwniveau bevindt zich wat/meer
geabstraheerde eenheidskring; met op elk geestesschouwniveau ook
aldoor decentrerende geabstraheerde eenheidskringen conform de
concreet aldoor decentrerende eenheidskringen in de raad.
Aldus, in het afwisselend meer scheidingsrelatief (b← s →g) en meer
ontmoetingsrelatief (b → s ← g) exacte denken van een stelsel, berust
het ontmoetingszodanige(/snijpunt) van dit exacte denken zogenaamd
stellig (s; als wel degelijk) in het éne van een of andere geabstraheerde
eenheidskring (ek).
Daarmede is zulk geestesschouwlijk stelseldenken elk en onder elkaar
niet een meer warrig her en der en door elkaar heen woelend denken;
maar is elk stelseldenken op zich stéllig gezet, als “verankerd”, in een
of andere eenheidskring.
Als “niet een luchtig dwarrelig denken, maar een meer gezet denken
in deze of die gezette lucht(v)laag”.
 
Het stelseldenken vindt plaats op legio geestesschouwniveau.
En in evenwicht als stellige gedachten op velerlei geestesschouwlijk
niveau, “staan” deze stelligheden saamgesteld er zeg maar als een
stelling (st) bij.
Danwel, heet de zeg “verticale” uitwisseling/beïnvloeding dezer
stellige (stelsel)gedachten, of van allerlei stellig (stelsel)denken, onder
elkaar een stelselmatig denken.
En doorgaans resulteert zulk een stelselmatig denken dan weer in een
exacte stellige gedachte van/in een of ander stelsel op dit of dat
geestesschouwniveau.
 
Verder, ook centreren de geabstraheerde eenheidskringen op allerlei
geestesschouwniveau conform het ook centreren der eenheidskringen
op concreet raadsniveau.
Daarmede (con)centreert dan ook menigerlei stelselmatig denken zich
nabij en (zowat) in de “verticale” schouwstijl (ss) – waarmede
menigerlei stelselmatig denken zich dan ook wat/meer verenigt in een
zogenaamd systematisch denken (sy).
Danwel een systeem, waarin van allerlei exact, stellig en stelselmatig
gedachte/doordachte geestesbeschouwing de stellige gedachten
stelselmatig liggen geschikt.
En zo eenmaal opgesteld in de op linguïstisch denken ingestelde
schouwstijl, kan ook een beschouwd en samengesteld systeem
geestesbeschouwlijk worden geformuleerd en, bijvoorbeeld, middels
wezenlijk het intellect in het verstand worden vertolkt en vertaald.
En trouwens ook omgekeerd, kan linguïstisch denken systematisch
overgaan in een exact, stelselmatig denken rondom de schouwstijl;
met, onder andere, weer allerlei stelligheden en gestelde stellingen
als geestesbeschouwlijk resultaat.
 
Voorts, zijn er ook complexe stelsels; bijvoorbeeld  b – s – g  met
b’ – s’ – g’  -  als elkaar aanvullend in het geestesbeschouwlijk
(tweeërlei) symbolisch denken.
En in het exact stelseldenken in een complex stelsel, komt zulk
denken op geestesschouwlijk niveau ook tot allerlei
geestesbeschouwlijke conclusies (in een desbetreffende eenheidskring:
b – b // b’ – b’ en g – g // g’ – g’; zie ook figuur a. in denkthema 24).
Meer absolute conclusies (in b – b // b’ – b’), als conclusies van enige
strekking, en meer betrekkelijke conclusies (in g – g // g’ – g’), als
conclusies van enige gevoeglijkheid – waarbij veelal de een zal
overwegen op de ander.
 
Vervolgens, kan elk complex stelsel zich samenstellen tot in één
resultante (bijvoorbeeld b – s – g  met b’ – s’ – g’ tot in s – s’).                                                         
Als het zich samenstellen tot in een stellig-vástgestelde (als hier
s – s’) ofwel zogezegd bepaalde/definitieve gedachte s – sy – s’
ofwel s – ss – s’).
Danwel, in elk zulk exact bepalen van een geestesbeschouwlijk
exact complex stelseldenken, gaat zulk een exact denken al direct over
in een geestesbeschouwlijk linguïstisch seléct denken ( als s – sy – s’
→ s – ss – s’) – met daarmede, eventueel en onder andere, de
vertolking en de vertaling van zo’n bepaling/definitie.
En omgekeerd, kan aldus een linguïstisch select denken zó overgaan
in een bepaald exact denken; met voorts (eventueel) de ontleding van
dit bepaald exact denken in een exact complex stelseldenken, tot in
(bijvoorbeeld) nog weer allerlei stelselmatig denken in diverse
stellingen.
Overigens, zijn er in een complex stelsel van twee stelsels twee
vaststellingen(/diagonalen).
Als dienend ter onderlinge controle van een overeenkomstige
vaststelling(/bevinding) – in enig denkproces van een tweeërlei
linguïstisch select denken vanuit enerlei standpunt in de schouwstijl.
 
      Tenslotte, kan een  
      complex stelsel
      (bijvoorbeeld  b – s – g
      en  b’ – s’ – g’ in figuur
      e.) zich deductief (d – d,
      d – d,…) samenstellen          
      tot een zogenaamd
      wiskundig samenstel.
      Een exact samenstel van,
      geestesbeschouwelijk,
      correct/betrekkelijk
      ( c – c ) een zogenaamd
      aritmetisch deel/denken
      (a – a) en abstract/
      absoluut (ab – ab) een
      zogenaamd mathematisch
      deel/denken (m – m).
      Een aritmetisch denken
      in/met velerlei tal/getal
      inzake allerlei positie/
mate (p/p/p en p’/p’/p’) – naar wat hiervan reeds aanwezig is in het concrete
brein (zie denkthema 16) en hier (over)gezet op velerlei “horizontaal”
geestesschouwlijk niveau in het “verticale” correcte denkstelsel (cds).

En mathematisch in menigerlei strekking/maat op zoveel “horizontaal”
geestesschouwlijk niveau in het “verticale” beoordelend denkstelsel
(bds): met als mathematisch abstract gegeven de hoek (van hier 180
hoekgraden) – als eerstens een rationeel (ra – ra) gegeven.
 
Er is een waarheid in concrete vatting en er is een waarheid in abstracte
opvatting.
Het concreet ware, als de grondslag/basis/”vloer” van het concrete
bestaan, is het (breinuitspansel alsook het kosmos)uitspansel – van
legio concentrisch evenwijdig/wettig aan elkaar gelegen krommen;
waarbij deze (meer en minder gekromde) krommen niet aan elkaar
gelijk zijn, maar elkaar gelijken, aan elkaar identiek.
En het abstract ware, als de grondslag van het abstracte bestaan, is de
volstrekt rechte abstracte geestesschouw – van legio evenwijdig/wettig
aan elkaar gelegen rechten; waarbij deze rechten alle even volstrekt
recht zijn, als elkaar gelijk.
 
De mathematische rechte (m-m, ook ab-ab) – als recht gestrekte hoek
(van 180 hoekgraden) – maakt volstrekt/absoluut deel uit van het
abstract ware; en is zelf daarmede in de volstrekt recht abstracte
geestesschouw absolúút wáár.
Gelijk alle rechten weerzijds deze mathematische rechte, die zich
tevens positioneren (p/p…, p’/p’…) in een aritmetisch(e) denken/
gedachte, met de mathematische rechte in de volstrekt recht abstracte
geestesschouw absoluut waar zijn.
Evenwel inzake hun talrijke positioneringen in het betrekkelijk
aritmetische, zijn zij betrekkelijk betrokken op het abstract/absoluut
ware danwel, zijn zij van een nog betrékkelijke waarhéid/gelijkheid.
Zoals in 3 (appels) = 3 (appels), waarbij toch elke appel kan verschillen
in grootte, smaak, kleur enzovoort.
 
Het aritmetische gevat/uitgedrukt in zulk een betrekkelijke waarheid/
gelijkheid, heet een aritmetische formule.
En is een aritmetische formule óverigens ook in allerlei ontwikkeling –
zoals met allerlei (onder)stelling en stelselmatig denken, met ook
allerlei systematisch en linguïstisch denken.
Doch slechts daarin tevens herleid tot een betrekkelijke gelíjkheid, is
een aritmetische formule van een betrekkelijke, absolute wáárhéid –
immer en alom in het abstracte bestaan aan het concrete bestaan.
 
Evenwel, in zeg maar de mathematisch toegepaste aritmetica, ligt in
de abstracte geestesschouw tevens de mathematische rechte, ofwel
recht gestrekte hoek, in waarheid als zodanig betrokken in de
betrekkelijke aritmetische gelijkheid ofwel in de aritmetische formule.
En dan heet hier een aritmetische formule een wiskundige formule
(als aritmetisch én mathematisch).
Alle mathematische verandering/ontwikkeling – zoals reeds in het
getalsmatig veranderen van een mathematische hoek, bijvoorbeeld van
180 hoekgraden in 30 hoekgraden – bedient zich van de aritmetica, bij
ook allerlei kosmische voorstelling.
En alle mathematische waarheid daaruit, ligt dan vervat of gevat in
allerlei wiskundige of/respectievelijk aritmetische formules.
Bijvoorbeeld, ligt de mathematische waarheid van een rechthoekige
driehoek – met rechthoekzijden a en b en hypotenusa c – vervat in de
wiskundige formule: a-kwadraat + b-kwadraat = c-kwadraat (de
stelling van Pythagoras).
 
Kortom, practisch is het met een formule gesteld als met een definitie.
Bijvoorbeeld, in de exact definitief vastgestelde/bepaalde definitie van
“een vogel”, is alle gedierte van diverse pluimage practisch een vogel –
van struisvogel tot leeuwerik, van arend tot papegaai – zodra het
voldoet aan die in abstractheid geestesbeschouwelijk vastgestelde
definitie.
Zo ook, alle aritmetische/wiskundige formule, die inzake haar
gelijkheid voldoet aan zogenaamd die standaardformule op
geestesschouwlijk niveau, is op grond(slag) van het abstract ware van
een waarachtige geldigheid.
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
                                                      *-*-*-*