Maak Kennis Met Kennis En Blijf Bij Kennis.
Denkthema 25. Stelsel.
In het vorige denkthema is er
beknopt gehandeld over het bestuur.
Het bestuur, als eerstens
menigerlei uit de apartementen/”diepten” der
compartimenten opkomende
inventariserende/samenvoegende
opgangen, die voorts elkaar
doorgaans (confronterend) ontmoeten op
overwegend dit of dat niveau
in het beoordelend denkstelsel, om
tenslotte, na enig(e) afweging/
evenwicht, onder andere al
aankoersend op een gestelde
doelstelling op te gaan in ook
juist zozeer de ook
inventief/
abstract denkende inspiratie der
beschouwende geestesschouw.
Maar er is ook een aan dit
bestuurlijk denken tegengestelde
gang van denken – als het
zogenaamd
persoonlijk denken
(pd/pd; figuur a.).
Het persoonlijk denken als
eerstens
de neerwaarts gaande
gangen in elk der beide
compartimenten, als het wat/
meer substraheren der
(abstraherende → substraherende)
inspiratie (isp) naar en tot in de
de kosmos, de kosmische
activiteiten, wat/meer
representerende activiteiten in
eerstens de apartementen.
Is
het bestuurlijk denken (al inventariserend) aangaande de
compartimenten meer
ontmoetingsrelatief, al samenvoerend en
samenvoegend de componenten
der beide compartimenten als een meer
samenvattend denken.
Het persoonlijk denken is
aangaande de compartimenten daarentegen
(eerstens) meer scheidingsrelatief;
scheidingsrelatief de componenten
der compartimenten, als
naar/in een meer gescheiden/”gespleten”
denken in elk der beide
compartimenten apart – als een meer zich
verdiepend denken tot in de
diepten der beide apartementen elk.
Het persoonlijk denken gaat,
waar het onderweg, in zijn neergang de
fantasie tegemoet, alsnog op
enig geestesschouwelijk (gs) niveau of op
raadsniveau (rd) wat/meer de
onderlinge confrontatie aangaat, in veel
scherper gestelde discussie,
als van een moeilijker oplosbare
problematiek, dan het
bestuurlijk denken.
En onderweg, zij het “van
boven naar beneden”, is het persoonlijk
denken al evenzeer een
wat/meer inventariserend denken.
Een inventariserend ofwel
samenvoerend/samenvoegend denken, dat
samengevat op deze of die
abstracte rechte volgens voorts het abstract/
inventief voortdenken dier
rechte, ook een wat/meer aankoersend
denken mag heten.
Of anders gezegd, het
persoonlijk denken is onderweg ook menigmaal
in een zogezegd bedoelend
denken (zoals in b’ → b) – als “in een
bijdoel aan het hoofddoel”
van het bestuurlijk denken – als een
rechtstreeks denken van enige
strekking(/tendens).
Bijvoorbeeld,
een parallel/gepaard, weerzijds in de twee
compartimenten persoonlijk
bedoelend denken als resultaat/
samenvatting van/na
menigerlei gevoerde discussies – met daarvan de
frontlinies der confrontaties
in het beoordelend denkstelsel (bd) – op
menig “hoger”
geestesbeschouwelijk niveau; maar al evenzeer een
persoonlijk bedoelend denken,
dat op menigerlei ander, “lager”
geestesbeschouwelijk niveau
weer meer ontmoetingsrelatief vanuit
beiderlei compartimenten een
(hernieuwde) discussie aangaat.
Het is het persoonlijk denken
eigen zich al meer te verdiepen in de
“denkstof” der beide
compartimenten – om, in het bijzonder, af te gaan
tot in de twee aparte
apartementen en van hieruit voorts op raadsniveau
in vooral centraal de rede
(re) de confrontatie aan te gaan.
En hiervan nu wat nader.
De rede (re; figuur b.) bestaat
uit een levendige/vitale
eenheidskring (ek) met, in
geniale relativiteit,
centraal
een leegte in actieve staat
(ac) en decentraal als gehuld
in
een ietwat geaarde hulling
(ad).
Onder, bijvoorbeeld,
overwegend
axiale (ax)
invloed vanuit het verstand
(vs) vult, zeg maar, de
(centrale leegte der) rede zich
waardevol (wa) met de
levendige waarde van(uit) het
verstand.
Een waardevolle vulling, die
dan in de onderlinge betrekking (mentaal)
betrokken ligt op de al
evenzeer levendige eenheidskring – die als
lévendige eenheidskring van
óók een zekere waarde is.
Terwijl
voorts alle lévendige(/mediumieke) waarde tevens in
bewustheid is; of
nauwkeuriger aangemerkt, in enige bewuste
voldoening.
Alsmede, vergaart/zet zich,
uit het intellect, om(trent) het centrale
waardevolle (in bewustheid)
ook het weten (zie ook denkthema 10,
aan de hand van figuur c.);
hier zowel verstandelijk alswel (op
raadsniveau ook) redelijk.
Een tweeërlei vergaard/gezet
weten, in ook onderlinge betrekking; en
valt deze betrekking, ook
Subjectief onder de heerschappij van reeds
het Ene (E) danwel het
Ene-slot (E-s), al reeds te verwoorden met, in
ook voldoening: “Ik weet dat
ik weet”.
Tot zover hier deze
elementaire betrekking tussen waardevol het met
voldoening wetend verstand en
waardevol de met voldoening wetende
rede.
Evenwel, in deze situatie
voegt zich de redelijke confrontatie (c) van
het persoonlijk denken
(pd-pd´) vanuit tweeërlei appartement (ap-ap´)
als vanuit een overwegend
négatieve (n-n) autonomie.
Hoezeer deze negatieve
toevoegingen vanuit de apartementen – (zeer)
fantasierijk, (zeer) strijdig
– zich alsnog wat/meer (ver)mogen (te)
zetten tot in enig evenwicht
(zeg als n-c-n), het is toch een overwegend
negatieve aanwinst in
betrekking tot de, in positieve autonomie,
positieve (p) toebrenging van
waarde uit het verstand en tot stand
gebracht weten vanuit het
intellect.
Een (tegen)strijdige relatie,
tussen het positieve aan kernwaarde en
weten in positieve autonomie
en, voorzover met “bruisend”/fantasierijk
persoonlijk denken vanuit de
apartementen aangedaan, het negatieve
aan redelijke kringwaarde en
redelijk weten in negatieve autonomie –
als het/de zogenaamd(e)
geweten/consciëntie.
Het negatieve aandeel in deze
strijdige relatie is zelf reeds het wat/meer
afgewogen/evenwichtig
resultaat van een in persoonlijk denken
gevoerde discussie, als het
voorlopig antwoord op deze of die in
redelijke discussie gestelde
problematiek.
En dient dit voorlopig
antwoord zich voorts nog, zich al herschikkend,
aan te passen aan het
positieve aan waarde en weten ter – als een meer
definitief antwoord op die in
redelijke discussie gestelde problematiek
- voldoende
deeluitmaking ervan.
Danwel, dient dit voorlopig
antwoord zich, met enige bewuste
genoegdoening, nog te
vérantwoorden – om, ter algehele bewust(e)
voldoening/genoegen, alsnog
voldoende deel uit te maken van het/de
bestaan/bestaansvoering in
positieve autonomie.
In het Transcendente bestaan
evenwel verloopt deze gewetenswerking,
als van het
welgeschikt/welbeschikt onderbrengen van enige negatieve
bijdrage aan een positief
bestaan(sverloop), aldoor vlotweg voort.
Want
hier staat een schier
immens groot brein in
positieve autonomie, met
zijn bijdrage aan deze
consciëntieuze afwegingen,
tegenover een nog
steeds
aangroeiende ruimte vanuit
een schier immens klein
begin,
en waarvan slechts
een zeg miniem deel in
negatieve autonomie deel
neemt aan die gewetens-
volle afwegingen.
Als aldoor zowat terstond
“smeedt zich de persoon-
lijke redelijke confrontatie/
discussie
als op het
aambeeld van de/het
positieve waarde/
wetenswaardige”
tot een
aldoor gepast aangepast
(voort)bestaan in positieve
autonomie.
Voorts, zowel het
bestuurlijk denken opwaarts
alswel het persoonlijk denken neerwaarts
door de compartimenten,
kunnen onderweg als in een voorlopig
resumeren bédoelend denken.
Een bedoelend denken, volgens
een abstracte réchte – evenwijdig aan
de rechte ratio – als een
denken van/met een zekere strékking.
Maar beiderlei denken, het
bestuurlijke opwaarts en het persoonlijke
neerwaarts, zal zich onderweg
al evenzeer (voorlopig) resumerend
zetten in allerlei
“horizontale” denkgang in menigerlei “verticaal”
geestesschouwlijk denkstelsel
(zoals ds en ds’; figuur c.) evenwijdig
aan het geestesschouwlijk
correcte denkstelsel (cd).
Zoals het correcte
denkstelsel haaks staat op (eerstens) het beoordelend
denkstelsel (bd), zo staat
elk denkstelsel evenwijdig aan het correcte
denkstelsel haaks op elk
bedoelend denkstelsel evenwijdig aan het
beoordelend denkstelsel.
Danwel, zoals zodoende in het
correcte denkstelsel “horizontaal” niet
abstract/inventief volgens
een zekere rechte wordt gedacht, zo is dat
ook het geval met het
“horizontale” denken in elk denkstelsel
evenwijdig aan het correcte
denkstelsel.
In dergelijke denkstelsels
(zoals in ds, ds’) wordt aldus niet strekkend/
tendentieus gedacht, maar al
afwisselend scheidingsrelatief en
ontmoetingsrelatief als meer
ter plekke, verstrikt, in een zeg maar
gevoeglijk denken (zoals
afwisselend uiteen voegend en ineen
voegend, in r – r’ – r).
En van zulk een gevoeglijk
denken nu nog wat nader.
Reeds is het een en ander
verhandeld over het formuleren van (m)enige
begrippen uit wezenlijk het
intellect (zie ook denkthema 23, aan de
hand van figuur b.).
Al opvoerend tot in de raad,
worden in de raad meerdere begrippen
(objectief/subjectief)
geformuleerd, als gepast “op rij gezet”, en voorts
(geformuleerd) weer afgevoerd
tot in intellectueel wezenlijk het
geheugen en van hieruit
(eventueel) nog weer vertolkt en vertaald
in het gemeenschappelijk
denkend en individueel denkend verstand.
Iets dergelijks voltrekt zich
nu ook inzake het gevoeglijk denken.
Vanuit het intellect (it)
worden axiaal (ax) (m)enige begrippen, van
veelal een zekere categorie,
middels de rede (re) geestesschouwlijk
in de schouwstijl (re-s)
opgevoerd en voorts in het correcte denkstelsel
“horizontaal” wat/meer
scheidingsrelatief uiteen gezet.
Vervolgens leggen deze
correcte gedachten zich weerzijds het correcte
denkstelsel inductief (zoals
in i – i, i’ – i’) uiteen tot in een gevoeglijk
denken in twee of meer
denkstelsels parallel aan het correcte
denkstelsel.
Alsof hier het correcte
denken/beschouwen “zijn vleugels uitslaat”,
“zijn netten weerzijds
uitzet”, om in deze “netten/netwerken” juist
ook allerlei “verticaal”
bestuurlijk denken opwaarts en persoonlijk
denken neerwaarts
ontmoetingsrelatief/resulterend op te vangen en al
“horizontaal” gevoeglijk
denkend te verwerken.
Voorts komt dit menigerlei
gevoeglijk denken in elk gevoeglijk
denkstelsel tot een
resumerend gevoeglijk denken (zoals in r – r’ – r),
en voegt dit resumerend
denken zich weer deductief (d-d, d’-d’) tot in
een correct denken in het
correcte denkstelsel.
Zich voorts ineen voegend, in
het correcte denkstelsel, tot in de
schouwstijl, wordt het
gevoeglijk denkresultaat weer afgevoerd tot in
intellectueel het wezenlijk
geheugen.
Om, eventueel, vanuit het
wezenlijk geheugen nog weer vertolkt en
vertaald te worden in het
verstand.
Intussen heeft daarmede dit
zich voltrokken proces, van ook her en der
allerlei denken, velerlei
“nieuwigheid” opgevangen/opgedaan uit het
wat/meer fantasierijk
bestuurlijk en persoonlijk denken.
Of anders gezegd, krijgt
hiermede het denken in positieve autonomie,
met ook de de kosmos
representerende activiteit, enig “vreemd” denken
vanuit de apartementen in
negatieve autonomie opgelegd.
Met een gepaste
aanpassing/vervoeging van dit “nieuwe” aan/in het
“aloude” denken, is dit
denken in alsnog positieve autonomie toch een
wat/meer buitenissig denken
met “zo andere” en toch op het “aloude”
betrokken
saamgevoegde/saamgestelde gedachten.
En heet zulk denken een
symboliserend denken, met zijn gedachten
als geestesbeschouwelijke
symbolen, als van een toegevoegde,
opgelegde samenvatting.
Welbeschouwd, voltrekt zich
het symboliserend proces ook met het
bedoelend denken weerzijds
het beoordelend denken.
De symbolen, ook hier
kosmos-representatief, zijn hier evenwel van een
meer strekkende gesteldheid –
zoals vooral ook mathematisch in
gebruik, in bijvoorbeeld de
aangave van een rechte weg met een rechte
lijn, een schilderijlijst met
een rechthoek, enzovoort.
Terwijl de symbolen in/uit
het gevoeglijk denken meer verwonden/
beknopt zijn – en weer meer
aritmetisch in gebruik; zoals een 2 voor
een tweetal, een : voor een
verhouding (zoals in 2:2), enzovoort.
Voorts, nogmaals het exacte
geestesbeschouwlijk denken wat
betreft de compartimenten.
Reeds is opgemerkt dat het
bestuurlijk/persoonlijk denken in de
compartimenten zowel meer of
minder absoluut is in de apartementen
elk alswel meer of minder
betrekkelijk
in de componenten onder elkaar.
Dit “verticale” exacte denken
in de
compartimenten “staat als een muur;
zoals daarin de stenen/parten
tevens
elkaars partner zijn middels de
cementvoege”.
Maar er wordt betreffende de
compartimenten ook een “horizontaal”
exact, geestesbeschouwelijk
denken
gevonden – in namelijk de
onderlinge betrekking van het
strekkend denken met het gevoeglijk
denken.
Het strekkend/bedoelend
denken (zoals in b – b, b’ – b’; figuur d.)
voltrekt zich immers eerstens
volgens (m)enige abstracte volstrékte
réchten – als daarin eerstens
absoluut(/volstrekt).
En het gevoeglijk denken
(zoals in g – g, g’ – g’) is, als haaks op het
abstracte rechte en naar het
geestesbeschouwlijk correcte denken (c – c)
zelf, als “vanouds” van een
betrekkelijk denken, zoals reeds zoveel
intellectueel en
verstandelijk denken zelf.
En heet hier het exacte
samenstel van zulk een absoluut-betrekkelijk
stel een stelsel
(bijvoorbeeld, middels het snijpunt s, van b – b met
g – g in b –
s – g als exact, geestesschouwlijk
stelsel).
De in de raad (rd) aldoor ook
decentrerende eenheidskring vanuit de
rede (re), wordt tevens
aldoor wat/meer geabstraheerd tot in de
geestesschouw (gs).
Dat wil zeggen, op elk
geestesschouwniveau bevindt zich wat/meer
geabstraheerde eenheidskring;
met op elk geestesschouwniveau ook
aldoor decentrerende
geabstraheerde eenheidskringen conform de
concreet aldoor decentrerende
eenheidskringen in de raad.
Aldus, in het afwisselend
meer scheidingsrelatief (b← s →g) en meer
ontmoetingsrelatief (b → s ←
g) exacte denken van een stelsel, berust
het
ontmoetingszodanige(/snijpunt) van dit exacte denken zogenaamd
stellig (s; als wel degelijk)
in het éne van een of andere geabstraheerde
eenheidskring (ek).
Daarmede is zulk
geestesschouwlijk stelseldenken elk en onder elkaar
niet een meer warrig her en
der en door elkaar heen woelend denken;
maar is elk stelseldenken op
zich stéllig gezet, als “verankerd”, in een
of andere eenheidskring.
Als “niet een luchtig
dwarrelig denken, maar een meer gezet denken
in deze of die gezette
lucht(v)laag”.
Het stelseldenken vindt
plaats op legio geestesschouwniveau.
En in evenwicht als stellige
gedachten op velerlei geestesschouwlijk
niveau, “staan” deze
stelligheden saamgesteld er zeg maar als een
stelling (st) bij.
Danwel, heet de zeg
“verticale” uitwisseling/beïnvloeding dezer
stellige (stelsel)gedachten,
of van allerlei stellig (stelsel)denken, onder
elkaar een stelselmatig denken.
En doorgaans resulteert zulk
een stelselmatig denken dan weer in een
exacte stellige gedachte
van/in een of ander stelsel op dit of dat
geestesschouwniveau.
Verder, ook centreren de
geabstraheerde eenheidskringen op allerlei
geestesschouwniveau conform
het ook centreren der eenheidskringen
op concreet raadsniveau.
Daarmede (con)centreert dan
ook menigerlei stelselmatig denken zich
nabij en (zowat) in de
“verticale” schouwstijl (ss) – waarmede
menigerlei stelselmatig
denken zich dan ook wat/meer verenigt in een
zogenaamd systematisch denken
(sy).
Danwel een systeem, waarin
van allerlei exact, stellig en stelselmatig
gedachte/doordachte
geestesbeschouwing de stellige gedachten
stelselmatig liggen geschikt.
En zo eenmaal opgesteld in de
op linguïstisch denken ingestelde
schouwstijl, kan ook een
beschouwd en samengesteld systeem
geestesbeschouwlijk worden
geformuleerd en, bijvoorbeeld, middels
wezenlijk het intellect in
het verstand worden vertolkt en vertaald.
En trouwens ook omgekeerd,
kan linguïstisch denken systematisch
overgaan in een exact,
stelselmatig denken rondom de schouwstijl;
met, onder andere, weer
allerlei stelligheden en gestelde stellingen
als geestesbeschouwlijk
resultaat.
Voorts, zijn er ook complexe
stelsels; bijvoorbeeld b – s – g met
b’ – s’ – g’ - als
elkaar aanvullend in het geestesbeschouwlijk
(tweeërlei) symbolisch
denken.
En in het exact stelseldenken
in een complex stelsel, komt zulk
denken op geestesschouwlijk
niveau ook tot allerlei
geestesbeschouwlijke
conclusies (in een desbetreffende eenheidskring:
b – b // b’ – b’ en g – g //
g’ – g’; zie ook figuur a. in denkthema 24).
Meer absolute conclusies (in
b – b // b’ – b’), als conclusies van enige
strekking, en meer
betrekkelijke conclusies (in g – g // g’ – g’), als
conclusies van enige
gevoeglijkheid – waarbij veelal de een zal
overwegen op de ander.
Vervolgens, kan elk complex
stelsel zich samenstellen tot in één
resultante
(bijvoorbeeld b – s – g met b’ – s’ – g’
tot in s – s’).
Als het zich samenstellen tot
in een stellig-vástgestelde (als hier
s – s’) ofwel zogezegd
bepaalde/definitieve gedachte s – sy – s’
ofwel s – ss – s’).
Danwel, in elk zulk exact
bepalen van een geestesbeschouwlijk
exact complex stelseldenken,
gaat zulk een exact denken al direct over
in een geestesbeschouwlijk
linguïstisch seléct denken ( als s – sy – s’
→ s – ss – s’) – met
daarmede, eventueel en onder andere, de
vertolking en de vertaling
van zo’n bepaling/definitie.
En omgekeerd, kan aldus een
linguïstisch select denken zó overgaan
in een bepaald exact denken;
met voorts (eventueel) de ontleding van
dit bepaald exact denken in
een exact complex stelseldenken, tot in
(bijvoorbeeld) nog weer
allerlei stelselmatig denken in diverse
stellingen.
Overigens, zijn er in een
complex stelsel van twee stelsels twee
vaststellingen(/diagonalen).
Als dienend ter onderlinge
controle van een overeenkomstige
vaststelling(/bevinding) – in
enig denkproces van een tweeërlei
linguïstisch select denken
vanuit enerlei standpunt in de schouwstijl.
Tenslotte, kan een
complex stelsel
(bijvoorbeeld b – s – g
en b’ – s’ – g’ in figuur
e.) zich deductief (d – d,
d
– d,…) samenstellen
tot een zogenaamd
wiskundig samenstel.
Een exact samenstel van,
geestesbeschouwelijk,
correct/betrekkelijk
( c – c ) een zogenaamd
aritmetisch deel/denken
(a
– a) en abstract/
absoluut (ab – ab) een
zogenaamd mathematisch
deel/denken (m – m).
Een aritmetisch denken
in/met
velerlei tal/getal
inzake allerlei positie/
mate (p/p/p en p’/p’/p’) – naar
wat hiervan reeds aanwezig is in het concrete
brein (zie denkthema 16) en hier (over)gezet op velerlei “horizontaal”
geestesschouwlijk niveau in het “verticale” correcte denkstelsel (cds).
En mathematisch in menigerlei
strekking/maat op zoveel “horizontaal”
geestesschouwlijk niveau in
het “verticale” beoordelend denkstelsel
(bds): met als mathematisch
abstract gegeven de hoek (van hier 180
hoekgraden) – als eerstens
een rationeel (ra – ra) gegeven.
Er is een waarheid in
concrete vatting en er is een waarheid in abstracte
opvatting.
Het concreet ware, als de
grondslag/basis/”vloer” van het concrete
bestaan, is het
(breinuitspansel alsook het kosmos)uitspansel – van
legio concentrisch evenwijdig/wettig
aan elkaar gelegen krommen;
waarbij deze (meer en minder
gekromde) krommen niet aan elkaar
gelijk zijn, maar elkaar
gelijken, aan elkaar identiek.
En het abstract ware, als de
grondslag van het abstracte bestaan, is de
volstrekt rechte abstracte
geestesschouw – van legio evenwijdig/wettig
aan elkaar gelegen rechten;
waarbij deze rechten alle even volstrekt
recht zijn, als elkaar
gelijk.
De mathematische rechte (m-m,
ook ab-ab) – als recht gestrekte hoek
(van 180 hoekgraden) – maakt
volstrekt/absoluut deel uit van het
abstract ware; en is zelf
daarmede in de volstrekt recht abstracte
geestesschouw absolúút wáár.
Gelijk alle rechten weerzijds
deze mathematische rechte, die zich
tevens positioneren (p/p…,
p’/p’…) in een aritmetisch(e) denken/
gedachte, met de
mathematische rechte in de volstrekt recht abstracte
geestesschouw absoluut waar
zijn.
Evenwel inzake hun talrijke
positioneringen in het betrekkelijk
aritmetische, zijn zij
betrekkelijk betrokken op het abstract/absoluut
ware danwel, zijn zij van een
nog betrékkelijke waarhéid/gelijkheid.
Zoals in 3 (appels) = 3
(appels), waarbij toch elke appel kan verschillen
in grootte, smaak, kleur
enzovoort.
Het aritmetische
gevat/uitgedrukt in zulk een betrekkelijke waarheid/
gelijkheid, heet een
aritmetische formule.
En is een aritmetische
formule óverigens ook in allerlei ontwikkeling –
zoals met allerlei
(onder)stelling en stelselmatig denken, met ook
allerlei systematisch en
linguïstisch denken.
Doch slechts daarin tevens
herleid tot een betrekkelijke gelíjkheid, is
een aritmetische formule van
een betrekkelijke, absolute wáárhéid –
immer en alom in het
abstracte bestaan aan het concrete bestaan.
Evenwel, in zeg maar de
mathematisch toegepaste aritmetica, ligt in
de abstracte geestesschouw
tevens de mathematische rechte, ofwel
recht gestrekte hoek, in
waarheid als zodanig betrokken in de
betrekkelijke aritmetische
gelijkheid ofwel in de aritmetische formule.
En dan heet hier een
aritmetische formule een wiskundige formule
(als aritmetisch én
mathematisch).
Alle mathematische
verandering/ontwikkeling – zoals reeds in het
getalsmatig veranderen van
een mathematische hoek, bijvoorbeeld van
180 hoekgraden in 30
hoekgraden – bedient zich van de aritmetica, bij
ook allerlei kosmische voorstelling.
En alle mathematische
waarheid daaruit, ligt dan vervat of gevat in
allerlei wiskundige
of/respectievelijk aritmetische formules.
Bijvoorbeeld, ligt de
mathematische waarheid van een rechthoekige
driehoek – met
rechthoekzijden a en b en hypotenusa c – vervat in de
wiskundige formule:
a-kwadraat + b-kwadraat = c-kwadraat (de
stelling van Pythagoras).
Kortom, practisch is het met
een formule gesteld als met een definitie.
Bijvoorbeeld, in de exact
definitief vastgestelde/bepaalde definitie van
“een vogel”, is alle gedierte
van diverse pluimage practisch een vogel –
van struisvogel tot
leeuwerik, van arend tot papegaai – zodra het
voldoet aan die in
abstractheid geestesbeschouwelijk vastgestelde
definitie.
Zo ook, alle
aritmetische/wiskundige formule, die inzake haar
gelijkheid voldoet aan
zogenaamd die standaardformule op
geestesschouwlijk niveau, is
op grond(slag) van het abstract ware van
een waarachtige geldigheid.
*-*-*-*