Maak Kennis Met Kennis En Blijf Bij Kennis.
Denkthema
11.
Wet.
Alles wat immer en alom eender verloopt, eventueel in/onder
verschillende situaties/invloeden, is een zogenaamd wettig verloop.
Zo voldoet alle massa in het ooit en ergens (eender, namelijk)
middelpuntzoekend ter aarde vallen - bijvoorbeeld zowel het snel ter
aarde vallen van een baksteen alswel het traag ter aarde vallen van
een veertje - aan de gravitatiewet.
Of een ander voorbeeld: het is een biogenetische wet dat alle levend
exemplaar in de prille ontwikkeling in het kort zijn historische
ontwikkeling doorloopt.
Een ander woord voor wet is aldus: parallelverloop (prl; figuur a.).
Een
eender zich voltrekkend verloop met
elkaar als een evenwijdig verloop aan
elkaar (bijvoorbeeld, “de regen valt in aan
elkaar evenwijdige stromen/banen ter
aarde”).
Zowel een historisch/tijdelijk
parallelverloop, van toen (t) naar nu (n),
alswel een mondiaal/ruimtelijk
parallelverloop, van hier (h) met daar (d).
Waarmede een wet wel universeel genoemd mag worden.
Een wet/parallelverloop is noch ontmoetingsrelatief (o) noch
scheidingsrelatief (s-s); maar als in de ban van zichzelf is een wet,
zijn de componenten van een parallelverloop, gezáám aldoor maar
door in een éénder verloop.
Op alle gebied van de bestaansvoering, waarbij aan het gebod der
éénheid - geboden door het borgverbond, door eerstens het Ene
Subject - voldoende moet worden voldaan, op straffe van vergaan,
voldoet aldus de ééndere gang in/als de wet immer en alom.
Het
ontmoetingsrelatief (o;
figuur b.) én
scheidingsrelatief (s-s)
bestáán
(bst) is een
saamhángend bestaan; als
middelings/zodanig gegrond
op
eerstens de éénheid van
enerlei
aard (ad), met
tweedens
de ineen en uiteen
aardénde
activiteit.
Dit samenhangend bestaan is cónstructief, ineen ordenend en uiteen
regelend; overwegend ontmoetingsrelatief/ordenend meer
saamhángend en overwegend scheidingsrelatief/regelend minder
saamhángend (ofwel meer sámenhangend de componenten).
De bestaansvóering (bsv) naar wet/parallel (w-w) is een saamhórige
bestaansvoering aangaande de desbetreffende gaande componenten
(c en c'), in een eerstens éénder áctief verloop - als aardénd verloop
met wat/meer aard doorvoerd.
Deze saamhorige bestaansvoering is als wet continu saamhorig - in
een altoos en overal samen-op voortlopend/oplopend/aflopend verloop.
Zoals eerstens het bestaan en tweedens de bestaansvoering van dat
bestaan, zo is het óntstaan van de saamhorige bestaansvoering
afhankelijk van de samenhang van het desbetreffend bestaan.
Is het bestaan overwegend ontmoetingsrelatief, dan is de wettige baan
der bestaansvoering smal (w”); als van meer als zodanig de aard (ad)
méér aardend, als meer (in)dringend/diepgaand - als meer verborgen
het wetmatig verloop.
Is daarentegen het bestaan overwegend scheidingsrelatief, dan is de
wettige baan der bestaansvoering breed (w'-w'); als minder geaard/
aardend meer vagend/vluchtig - als meer openbaar het wetmatig
verloop.
In de saamhórigheid der wettige bestaansvoering wordt het bestaan
gevoerd zoals het behóórt/betaamt - in haar ééndere gang voldoende
voldoend aan de éénheid van het (ook médiumiek strevend) bestaan,
van eerstens het (ook cultiverend) borgverbond, van vooreerst het
(ook genererend) Ene.
En in het toekomen(/invoeren) van het bestaan (bst) aan(/in) een ander
bestaan (bstn) middels de wettige/saamhórige bestaansvoering,
behóórt dat uitkomend bestaan wegens/volgens die wet dat
toekomend(/toekomstig) bestaan ook toe.
Na deze korte uiteenzetting van de wet in zeg de “werkzame
werkelijkheid van alle dag” zelf, van ook het verschil tussen al
denkend het saamhángend (voort)bestaan en wettig de saamhórige
bestaansvoering van dat (voort)bestaan, nu voorts een viertal
wetvoorbeelden in een
met en in
elkaar verweven en
vervat
liggen van
(voort)bestaan en
bestaansvoering.
Als eerste,
wezenlijk/essentieel
en ook
eigenlijk/existentieel, de
zogenaamde liefdewet (l
// l';
figuur c.).
In het gegeven
voorbeeld,
doorloopt de liefdewet
zinlijk
(z), wezenlijk (we) het
intellect
(int), voorts zowel
toekomend
alswel uitgaand het Ene
(E), en
doorgaans wat/meer
doorgaand
het eigenlijke (ei),
existentieel
(ext) bestaan tot in
waardevol
(wa) het verstand (vst).
Deze liefdewet - in een overwegend waardevol verloop (z→E→wa)
of in een overwegend zinvol verloop (wa→E→z) - ligt als
geborgen in het borgverbond (z - E - wa) zelf; en is daarmede van een
eerste geldigheid.
De liefdewet is de meest elementaire wet; waarin het Ene al
bestaansvoerend - naar de eis van het borgverbond - zich overwegend
wezenlijk/intellectueel zinvol bezint op het (voort)bestaan of al
bestaansvoerend overwegend eigenlijk/verstandelijk naar waarde het
(voort)bestaan waardevol bepaalt.
In wezenlijk en eigenlijk de liefdewet vergezellen tweeërlei gezellen
(l en l') elkaar; ideaal twee gelijkende/identieke gezellen en ideëel
twee gelijke gezellen.
Twee evennaasten, die saam gezellig/gemeenzáám met elkaar
optrekken, die volgens de saamhorigheid der liefdewet bij elkaar
horen, aldoor maar door de een de ander als zijns gelijke/gelijkende
al voerend mede opvoerend, opdat/zodat aan de liefdewet in haar
eender voorttrekken wordt voldaan.
En ook aldoor cultiverend het (voort)bestaan; in een overwegend
zinvol verloop gezamenlijk in een intellectueel overdenken/bedenken
en in een overwegend waardevol verloop zelfs wel reëel bedrijvig
doende, volvoerend de liefdewet in een op elkaar afgestelde bedrijvige
werkzaamheid/bezigheid.
In de liefdewet zijn de aanbelangenden van gezaam één gemoed, van
eenzelfde vervoering in verheuging/vreugde en voldoening.
Zij zijn, met het Ene, van ook één wil - van eenzelfde begeren, in
eenzelfde eigenlijk/wezenlijk streven daaraan te voldoen.
En meer nog, trekt/bundelt/”snoert” de ene instruerende (ist) loop als
een voortrekker “in de vaargeul”, als een extra, binnenin bindende
gángmaker de genoten aan elkaar - als elkaar zo, al volbrengend en
ervarend de liefdewet, ten zeerste getróuw.
Zelfs loopt deze instruerende loop ook wel in op het oerkrachtig
(ok) beloop en wendt deze oerkrachtige chaos wat/meer naar
geïnstrueerd/begeerd/gewenst verloop.
Dat wil zeggen, middels deze begunstiging van zichzelf - bijvoorbeeld,
middels een zo extra verhoogde intellectuele aanwas - sterkt/bindt de
liefdewet zelf haar wezenlijke, eigenlijke saamhorigheidsband.
Onder andere zo (individueel verstandelijk) mentaal zich (mediumiek)
sterkend als in toegenomen móed; de liefdewet als hoofdstroom de
bestaansvoering van het (voort)bestaan volvoerend als eerste in beléid;
en, wegens de voortdurend instruerend zozeer bindende bestaansloop,
de duurzame aanhankelijkheid der medegenoten in de liefdewet als in
tróuw aan elkaar: is de liefdewet onder alle wet de eerste, die het
(voort)bestaan zinvol en waardevol naar een opimale (onbewuste)
volvoering en (bewuste) vervoering voert.
Voorts, als tweede wet de zogenaamde dresseringswet.
En deze dresseringswet is te vinden, waar het intellectueel gerégeld
(re-re) denken en het verstandelijk gerícht (ri-ri) denken in parallel
ofwel als wet op elkaar liggen afgesteld.
Hier ligt aldus de saamhorigheid der bestaansvoerende
(dresserings)wet geïntegreerd(/vervat/verweven) in de samenhang van
een (voort)bestaand denken zelf - van een desbetreffend
(voort)bestaand denken, dat door een eigen bestaansvoering aldoor
maar door in zijn denken wordt gevoerd, en omgekeerd.
Van beide componenten der saamhorige dresseringswet, het
verstandelijk richtend denken en het intellectueel regelend denken, is
vanwege het normaliseringsproces in het standhoudend bestaan het
richtend denken zelf reeds een gemiddeld/normáál denken.
Ook de andere component, het regelend denken, is een gemiddeld
denken; als namelijk basaal samengebundeld/samengevoegd het zeg
in legio bogen (over)koepelend, idealiserend-begrijpend, intellectueel
denken - als zo meer één regelend/geregeld denken, of kortweg
gezegd de grondregel, van het bandhoudend bestaan.
Met dan voorts, midden tussen deze twee componenten, een
saamhorig/eender dit tweeërlei saamhangend denken als het reeds zo
te noemen onderrichtend denken (or-or) - tevens overwegend
ontmoetingsrelatief of overwegend scheidingsrelatief.
Indien overwegend
onderuit trekkend,
trekt het wezenlijk
(we; figuur d.)
saamhorig
voorttrekken der
liefdewet (l // l'), en
in het bijzonder
middelings de
wezenlijke instruering, deels zowel, weerzijds het Ene (E), het
regelend denken (re-re') alswel voor een deel, weerzijds de
bestaanswaarde (wa), het richtend denken (ri-ri') in.
Dit is ook het geval met het intellectueel denken (int-int'); indien
overwegend onderuit trekkend, trekt het intellectueel denken,
eventueel intuïtief, deels zowel het regelend denken alswel voor een
deel het richtend denken in.
Terwijl in beide gevallen tussen “deze stroken” van/als het tweeërlei
gemiddeld, met elkaar strokend denken (dus tussenin re-re' en ri-ri')
ook wat/meer wordt overgegaan in een wat vaag doch saamhorig
onderrichtend denken (or-or') - hetzij overwegend scheidingsrelatief
zogenaamd africhtend (a-a') hetzij overwegend ontmoetingsrelatief
zogenaamd schikkend/drillend (d-d').
Uit aldus zowel wezenlijke genegenheid alswel uit intellectuele
betuiging, komt in het standhoudend bestaan de onderrichtende
dresseringswet bestaansvoerend tot stand.
En is onderrichtend deze dresseringswet veeleer óntsluitend, als uiteen
tot in dat tweeërlei gemiddeld denken weerzijds - in plaats van
sluitend, zoals in de liefdewet, met daarin middelings in liefdetrouw
de aanvoerende/opvoerende instruering.
Dat wil zeggen, als meer uiteen (u/u←→u'/u') het (naar intellectuele
/wezenlijke gedachten/gemoedsbevindingen inmiddels toch
verstandelijk gevoerd/uitgevoerd) onderricht, vértrouwt dit zich zowel
het regelend denken alswel het richtend denken toe; en brengt
daarmede vanuit zijn éénderheid/saamhorigheid het regelend denken
en het richtend denken in een gezaam meer strokend/eender/
saamhorig denken.
Overweegt in dit scheidingsrelatief zich toevertrouwen van het
onderricht aan dat tweeërlei gemiddeld denken de ene component op
de andere component (bijvoorbeeld u/u groter dan u'/u'), dan kan
daarmee, in wat/meer meegevoerde uiting van het richtend denken
(in wat/meer ri-ri'→re-re' middels wat/meer u'/u'→u/u),
de
intellectuele grondregel wat/meer vanuit de verstandelijke realiteit
worden aangepast, als dan zeg maar een meer practische grondregel.
Omgekeerd deze overweging (dan u'/u' groter dan u/u), dan kan in
wat/meer meegevoerde uiting van het regelend denken ofwel van de
intellectuele grondregel (in wat/meer re-re'→ri-ri' middels wat/
meer u/u→u'/u') het richtend denken ofwel de verstandelijke
richtlijn wat/meer vanuit het intellectuele, wezenlijk begrijpend en
vermoedend vernuft worden aangepast, als dan zogezegd een meer
richtig richtend denken - als een meer richtige richtlijn
overeenkomstig de intellectueel (samen)gestelde grondregel.
Een derde voorbeeld van wet is de overtuigingswet.
Deze
overtuigingswet (ow/ow';
figuur e.) bevindt zich in het
intellect zelf,
alwaar de
“bogen” (i // i
// i, i' // i' // i')
van het
idealiserend-begrijpend
denken -
saamhorig gelijk-op
lopend waar
gezaam
overwegend wordt
begrepen
(b/b/b) of
overwegend wordt
geïdealiseerd
(i/i/i - i'/i'/i') -
in een
saamhorige eendere
gang gaan.
En ook hier ligt de saamhorige bestaansvoering der overtuigingswet
geïntegreerd/vervat in het saamhangend, intellectueel denken
(i/i/i - b/b/b - i'/i'/i').
Alsook, sterkt de overtuigingswet zichzelf in het voortverloop van een
gezaam instruerend (ist) (aan)wenden der oerkracht (ok) tot in een
intensievere bestaansvoering der overtuigingswet.
De overtuigingswet verkeert doorgaans in een tweeërlei, elkaar
tegengestelde bestaansvoering.
Hetzij overwegend menend (md-md'), waarin het intellect vanuit
allerlei verstandelijke gedachten/overwegingen en menigerlei
bedrijvigheid tot een wezenlijk begrepen overtuiging/mening komt, als
in een veréniging van (elkaar gelijkende/identieke) tegenheden (van
md tegenover md').
Hetzij overwegend menens (ms-ms'), in een zich doen gelden der
intellectuele gedachten, waarin het intellect zich (over)geeft aan
allerlei ontwarend of waardevol verstandelijk denken en besluit, of ook
in een bedrijvig, ijverig zich doen gelden zelf.
Maar in beide gevallen typeert de gelijk-op trekkende overtuigingswet
zich “in het gelijk (willen) hebben” qua mening (zoals in een of andere
discussie) of menens qua bedrijvigheid (zoals in een of andere
onderneming) - in het gezamenlijk komen tot een ééndere mening, in
het gezamenlijk gedreven/bedreven optrekken in de volvoering van
een of andere bedrijvigheid.
In ook aldoor de voortgaande ontwikkeling, en (in- en uitwikkelende)
verwikkeling, wikkelt het Ene (E) zich al wijderuit wijderom in de
wikkels der overtuigingswet.
Zoals “het water vanuit centraal een beroering van het water naar al
verderop in kringen zich uitkringelt”, zo kringt het Ene in enige
overgave van zichzelf aan al wijderuit het intellectuele denken al
wijderom in de kringen/wikkels der overtuigingswet; in zelfvértrouwen
zich overgevend aan allerlei intellectueel voortdenken, afwisselend
meer menend of meer menens volgens de bestaansvoerende
overtuigingswet.
Aldus “wikt en weegt” het Ene - ook al (voort)genererend
ontwikkelend en verwikkelend het reeds ontwikkelde en verwikkelde,
als aldoor ingrijpend op het intellectuele denkproces als in een radiale
greep op het intellect - aldoor maar door.
“Wikkend” in de saamhorige intellectuele bestaansvóering van allerlei
wikkels; bijvoorbeeld, overwegend gevoerd vanuit menigerlei meer/
zeer ijverig bedrijvige aandriften (in veel tenietgang van instinctieve
aard/energie); of toch meer strevend - het streven in zijn wézenlijke
doortocht - scheidingsrelatief idealiserend vanuit allerlei wezenlijk
begrip.
En “wegend” ter samenhangend voortbestáán in allerlei afweging
ofwel evenwichtmaking; het stremmen van het “wikkend” intellectuele
dénken, van overwegend idealiserende gang of van overwegend
begrijpende gang, tot in evenwichtige intellectuele gedáchten, als het
staand evenwicht tussen die beide gangen.
In dit “wikken en wegen”, tussen ook zovel wezenlijk willen en (uit
een arbeidzame natuur opgevoerd) wezenlijk nastreven enerzijds en
zoveel bedrijvige ijver met zijn daaruit opkomend ageren en begeren
anderzijds, komt het Ene aldoor intellectueel in gedachten tot een
voornemen, en voorts weer bestaansvoerende volvoering daarvan, ter
meer wezenlijke/zinvolle invulling of ter meer verstandelijke/
waardevolle vervulling van het bestaansvoerend bestaan - dat als
saamhorig bestaansvoerend onderhorig is aan het Ene en als
samenhangend bestaan afhankelijk van het Ene - naar de eis der
eenheid van het borgverbond.
Tenslotte, als vierde voorbeeld van een wet de zogenaamde
(ge)wenwet.
Deze wenwet (ww, ww'; figuur f.) doet zich op in het
individuéél
(ind) verstandelijk denken (bijvoorbeeld, a // b).
De vérticale
planimetrische
optiek van het
individueel
verstandelijk denken,
(aan)gepast
aangesloten aan de
overtuigingswet (ow,
ow') der
intellectuele (int) optiek, staat
onder de (door)vloeiende
invloed van het
intellectueel
bestaansvóerend denken.
Daarmede “bogen” zoveel
(zozeer eenzijdig
verschaalde)
zelfstandigheden in het
individuele denken niet
slechts
op de bogen der
overtuigingswet;
maar als het verstandelijk
verlengde der
intellectuele
overtuigingswet, is alle
boog der
wenwet onderhevig aan het intellectuele denken - en beïnvloedt op
haar beurt de wenwet de overtuigingswet, zodat het intellectuele
denken en het individueel verstandelijk denken elkaar al
bestaansvoerend direct beïnvloeden, veranderen en bijstellen.
Daarmede vindt dan élk feit (f) van het gemeenschappelijk (gem)
denken in hórizontale planimetrische optiek in de omslag naar
overwegend de verticale optiek van het individuele denken zijn
wettige overgang en uitdrukking in de wenwet - en ook alle dergelijke
feiten in de feitelijke (op)vatting (van het verstandelijk
gemeenschappelijk denken) van wat er zoal voorkomt in de (overigens
tot nu toe nog steeds niet voorkomende) buitenwereld.
Danwel, is de invloed tussen de wenwet van het individuele denken en
het feitelijk wedervaren van het gemeenschappelijk denken
wederzijds; en gewent het gemeenschappelijk bestaan en onderling
verkeer der feiten/zelfstandigheden onder aldoor de sáámhórige
bestaansvoering/invloed der individuele wenwet zich wat/meer tot een
gemeenzáám collectief bestaan, tot een continu/gestaag/geleidelijk
verlopend verkeer - als wat/meer een bestaan en onderlinge omgang
“zoals gewend/gewoonlijk” (waarbij dan nog afgezien van het
normaliseringsproces).
De individuele wenwet beïnvloedt aldus niet zozeer/direct het richtend
denken (ri - ri; figuur g.), in het gemeenschappelijk denken,
maar de
feiten/zelfstandigheden (z) zelf.
Deze zelfstandigheden worden onderling in het normaliseringsproces
eerstens/vooral aan de ránden door het (zakelijk) médium
genormaliseerd; waarmede elke zelfstandigheid voornamelijk (wegens
het door het medium meegevoerd bewustzijn) zeg “randbewúst” (rb)
is.
Danwel, doet het totale zelfstandighedenbestand in de
gemeenschappelijke optiek zich eerstens zogenaamd vormlijk op.
Zodra de buitenwereld komt te
bestaan, kan het zijn dat de in
objecten “geprojecteerde”/
uitkomende zelfstandigheden deze
objecten elk zeg over het totale
oppervlak, als “in het geheel”, in
bewustheid is (en waarvan hier nu
niet nader); evenwel, in (weer) de
opgang van deze objecten in het
gemeenschappelijk bestaan en
denkproces als feitelijke zelfstandigheden, worden zij in bewústheid
eerstens vormlijk, naar vorm, (op)gevat.
In bewustheid een vormlijk aanzijn, van zowel kennelijk een duidend
alswel emotioneel een gedragen karakter; en waarin onder andere de
taal, hoewel van intellectuele oorsprong, haar duidend en klankvol
uitdrukkingsmateriaal vindt - maar ook van de taal nu hier niet nader.
In bewustheid, gaat het in de individuele optiek wenwettig opgegaan
vormlijk bestaan over in een eigen denken - als het zo te noemen
globale denken; als het denken van/
in de individuele optiék zelf.
Overwegend scheidingsrelatief is dit
globale denken zeg maar een
polariserend denken (p←→p'/p';
figuur h.); en overwegend
ontmoetingsrelatief een
(ge)middelend denken (m/m').
Dit globale denken is een
verzamel(en)d denken waarin, in de
overgang der wenwet (ww - ww')
in de individuele optiek, overigens
vice versa, de totale wenwet haar
bijdrage levert.
En is er een verschil in polarisatie: overwegend íneen/in(een)leggend
(p) meer (ver)eenvoudig(d) samenvattend het globale denken in één
vatting, of overwegend úiteen/uit(een)leggend (p' - p') meer
(ver)meervoudig(d)/spreidend het globale denken in een diversiteit.
En is het overwegend middelend denken (→m←,→m'←) een het
verzamelde overéénbrengend globaal denken, aanleggend op een
waardevolle (wa) overeenbrenging (m→wa←m').
Het globale denken is van een drieërlei gesteldheid; polariserend meer
aardend (ad) ineen/compact en meer actief (ac) uiteen/uitgespreid; en
middelend wat/meer mediumiek (md) overeen(komend)/geschikt.
En middelend al overeenbrengend, zullen velerlei wenwettige
uitdrukkingen van allerlei feiten als meer bijeenpassend worden
verzameld, zeg als saamhorig behorend tot enerlei afdeling - en
wezenlijk (we) worden vastgelegd/geborgen in zekere
begrippencomplexen/talentencomplexen als de zogenaamde
categorieën (c, c') van eerstens feitelijk (op)gevat bestaan.
In de realiteit van het individueel globale denken - en nog meer
onderuit, als buitenuit, het gemeenschappelijk denken (en, eventueel,
nog weer verderop de buitenwereld) - ligt zo'n begrippencategorie
dan weer uitgedrukt in de drieërlei gesteldheid van dat globale denken,
als in twee verschillende/tegengestelde extremen en in enige
overeenkomst daartussen(in).
Tenslotte, is dit globale denken (gd/
gd'; figuur i-1, i-2
en i-3) tevens
verbonden met het richtend denken
(ri -ri) - als, bewust, het zogenaamde
individueel vormlijk denken.
Zowel het globale denken alswel het
richtend denken voltrekt zich onder
velerlei invloed - meer mediumiek
arbeidzaam strevend, meer in ijverige
bedrijvigheid, meer waarderend in de
heerschappij van het borgverbond,
onder meer zich ontwikkelende of
meer zich verwikkelende invloed uit
generering, enzovoort.
Is het totale globale denken meer
extreem/polariserend bij tevens een
meer waardevol (wa) gericht denken
(figuur i-1), dan is het
individueel
vormlijk denken zogenaamd een meer (ineen-)betekenend denken (b/
b/…) van zeg maar wat het feitelijk voorkomen ter wenwettig
onderzoek en vaststelling daartoe biedt.
Is daarentegen het totale globale denken meer een middelend denken
bij tevens een meer ontwarend gericht denken (figuur i-2), dan
is het
individueel vormlijk denken zogenaamd een meer (uiteen-)tekenend
denken (t/t/…) wat aangaat het feitelijk voorkomen in wenwettige
belichting.
Een individueel vormlijk zich uitende blijk, ook zeg
gevoelsopenbaring, van het gemeenschappelijk denken dat ook
feitelijk vormlijk van een wat/meer emotioneel gedragen karakter is.
Ook kan het zijn, dat het globale denken eendeels meer polariserend
denkt (gd'; figuur i-3) en anderdeels meer middelend (gd), bij
een
nogal evenwichtig waarderend-ontwarend gericht denken.
Dan denkt het individueel vormlijk denken dóórlopend zogenaamd
vormend (v/v/…).
Met daaruit weer een wat/meer gewennende, natuurlijk bijschavende
en cultureel beschavende invloed op het gemeenschappelijk denken
(en, eventueel, naar verderop de buitenwereld).
-*-*-*-