Maak  Kennis  Met  Kennis  En  Blijf  Bij  Kennis.

Denkthema  18.    Het wereldruim.
                                                                   
Het dezerzijdse Transcendente bestaan is in zijn ontwikkeling, in
uiteindelijk de voleindiging van het rationaliseringsproces, zich zeg te
buiten gegaan in de voortbrenging van de (schier) immense rechte
ratio.
De oerkracht komt op van (generzijds het) niets; en het Transcendente
intellectueel-verstandelijk bestaan zelf, uiteindelijk ook (schier)
immens groot, valt wiskundig te duiden als een drie-dimensionaal
bestaan - met er buitenaan, uiteindelijk, de rechte ratio.
Hoewel in het
waarborgend geestesverbond immer verbonden en
gebonden met/aan het genererend Ene binnen het Transcendente
bestaan, bevinden het zichzelf aldoor genererend Leven en het zichzelf
aldoor genererend Zwerk zich buitenaan het Transcendente bestaan: en
ontwikkelen zij (zich tot) een buitenwereld buiten het drie-dimensionaal
Transcendente - met een vierde dimensie, een vijfde….
Echter wegens de eenheid, zoals bondig geborgen in het waarborgend
geestesverbond, van het Leven en het Zwerk buitenaan het
Transcendente bestaan met het Ene binnen het Transcendente bestaan,
zal deze buitenwereld in optimale bondGenootschappelijke sámenháng
met het Transcendente bestaan zich ontwikkelen, bestaan, werkzaam
zijn enzovoort - als zo tevens in een gepast wiskundige uitbreiding van
het drie-dimensionale met een vierde dimensie, een vijfde….
Daartoe dan nu eerst een nadere gepaste uitwijding over de dimensies
onderling.

                                                              Gegeven een drie-dimensionale
   ruimte - van een bol of, zoals
   hier, van een cylinderpart
   (figuur a.).
   Met hierin de drie (haaks op
   elkaar staande) dimensies p-q
   (1), r-s (2) en t-u (3).
   Vervlakken twee van deze
   dimensies zich met een eigen
   vlak, waarbij beide vlakken al
   eveneens haaks op elkaar staan,
                                                              bijvoorbeeld vlak abcd voor
dimensie 1 en vlak efgh voor dimensie 3, dan hebben deze vlakken, in
dit voorbeeld, dimensie 2 gemeen.
Alle parallellen van deze dimensie 2 bevinden zich zowel deels in vlak
abcd alswel deels in vlak efgh alsmede deels, dat wil zeggen alle
overige parallellen, tussen deze vlakken in de drie-dimensionale ruimte
(als dat cylinderpart).
Middels dimensie 2 verkeren die beide vlakken - waarmede de
dimensies 1 en 3 zich zozeer gepast hebben aangepast aan dimensie 2
en aan elkaar - met elkaar; zijn zij, met hun parallellen aan dimensie
2, gepast overdraagbaar in elkaar; drukken en dragen zij zich zelfs, met
zulk een gepaste onderlinge uitwisseling van de eigen gegevens met de
ander, in de ander uit middels de tussenruimte dier beide vlakken
(zoals vlak abcd zich met z uitdraagt in vlak efgh).
En heten hier - in deze mededeling van de een aan de ander, in het
elkaar deelgenoot maken van het eigen bestaan/wedervaren - deze
paralléllen, overeenkomstig/parallel (aan) dimensie 2, de
deelgenootschapswét.

In de deelgenootschapswet (zoals a; figuur b.) hebben twee
vlakweg uitgebreide dimensies (zoals 1 en 3) middels/overeenkomstig
de derde dimensie (hier: 2) aan elkaar deel; zij kunnen zich getrouw
hun eigen vlakbestaan, met wat zich daarin voltrekt, wat/meer in
elkaar uitdrukken.
                     
                En in een dergelijke (wiskundig) gepaste
    uitbreiding van het drie-dimensionale met nog
    enkele andere, vlakweg uitgebreide dimensies
    (zoals 4 en 5), hebben dan ook deze dimensies
    volgens de deelgenootschapswet (b) middels/
    overeenkomstig een andere dimensie (in dit
    voorbeeld dan: 2) aan elkaar deel; danwel, kan
    de een weer getrouw het eigen vlakbestaan,
    enzovoort, zich gepast wat/meer naar de ander
    uitdragen en zich in de ander uitdrukken.
Dit een en ander geldt dan trouwens ook voor andere vlakweg
uitgebreide dimensies (zoals 3 en 5) in hun deelgenootschapswettelijk
(c) verkeer en onderlinge uitdraging middels/overeenkomstig een
andere gepaste dimensie (hier dan ook weer: 2).

Aldoor zichzelf uitbreidend in de zichzelf generering, brengt het Zwerk
een al groter wereldruim ofwel zogenaamde kosmos voort buiten(aan)
het Transcendente - en waarvan nog nader.
En heeft ook deze ruimtelijke kosmos (km; figuur c.) buiten het
Transcendente volgens deelgenootschapswet deel aan het
Transcendente standhoudend verstand (vs) binnen het Transcendente -
                                     
                               en omgekeerd.
   Zowel het Transcendente
   intellect (it) binnen het
   Transcendente alswel het
   Transcendente verstand
    binnen het Transcendente
    alsook de kosmos buiten
    het Transcendente, worden
    als in een geestesovertrek
    recht-rationeel (ra - ra)
    danwel geestelijk vanuit
    eerstens zeg het onder het
    Ene (E) ressorterend
    minieme centrum (c)
   allengs meer en meer en
verderop overtrokken met vlakweg uitgebreid de rechte dimensie - wat
nog nader wordt uiteengezet.
En is het deze rechte dimensie van het geestesovertrek - waarnaar,
bijvoorbeeld, het kromme (gemiddeld) gericht denken (ri-ri) van het
Transcendente verstand zich meer en meer zet, als “het zich meer en
meer rechten van een cirkelboog naar zijn cirkelkoorde” - die volgens
de deelgenootschapswet het Transcendente verstand en de
buitenwereldlijke kosmos hoogst getrouw naar en in elkaar, vice versa
(v-v', v-v',…), wat/meer uitdraagt en uitdrukt.
Het is daarbij álsof het Transcendente verstand de kosmos in eigen
huis heeft - zoals, “bij een boven een water op pijlers in dat water
rustend huis, de getrouwe weerspiegeling van dat huis in het water die
pijlers omgeeft en indekt” - en, bij de uitbreiding van de kosmos, al
meer feitelijke zelfstandigheden van dat verstand direct worden
aangedaan door de kosmos en er ook een directe invloed uitgaat van
dat verstand (zijn feitelijke zelfstandigheden, en zo meer) op de
kosmos en op zo van alles wat zich in de kosmos zelf voltrekt.
Terwijl er overigens ook, naar essentieel-existentieel verloop
(es←→ex/ex'), volgens legio parallel recht er, vice versa, een zogenaamd
oprechte gegevensuitwisseling is middels de geest(esovertrek) tussen
het Transcendente intellect enerzijds en het Transcendente verstand en
de buitenwereldlijke kosmos anderzijds.

Zeg maar alles in zowel binnen het Transcendente alswel buiten het
Transcendente voorzover betrokken op de al wijder zich ontplooiende,
uitspreidende en indekkende geestesovertrek, voltrekt zich naar
(rationeel) het waarborgend geestesverbond.
Dit waarborgend geestesverbond staat borg voor een samenhangende
ontwikkeling/cultivering/enzovoort van de kosmos met het
Transcendente intellect en verstand onder geestesovertrek.
Met daarin centraal het optimaal éne Ene; terwijl het Ene tevens
centraal staat in het borgverbond met de Transcendente bestaanszin en
bestaanswaarde, borgend (overwegend) de eenheid in het
Transcendente bestaan.

Voorts, nu eerst slechts het aldoor zichzelf genererend (geestes)Zwerk
ofwel de aldoor groter wordende kosmos - bij tevens een eerste
relatie met alleen nog het Transcendente intellect.

Het zowel staande/ijle alswel gaande/ijlende Zwerk is als “een
vleugelpaar aan een romp” ofwel als een wat gekromd vlerkenpaar
aan de rechte ratio (ra-ra; figuur d.).
En breidt dit Zwerk, in aldoor zichzelf generering vanuit het oerniets
(on), als vanuit/vanaf zijn eigen oorspronkelijk centrum (c), als een
holle schulp zich aldoor verder uit in/als een aldoor groter wordende
kosmos (km).
De kosmos als zeg “een al groter wordende, hoogst voze pompoen;
met een ietwat vlak aandoende bovenkant, die doorgroefd is met een
“naalddunne” groeve/voege” - de ratio.
En is deze kosmos zowel staand/ijl alswel gaand/ijlend.

Als aldus een radiaal al groter wordende, uit het oerniets gegenereerde
ijle ruimte in actieve stáát - de kosmische ruimte (ofwel het kosmisch
uitspansel; u/u/…).
En wordt deze statische kosmische ruimte concentrisch (om het
oorspronkelijk Zwerkcentrum; c) al wijderom actief doortrokken
(ac/ac/…).
                                         
                            Deze parallel met elkaar
   
voorttrekkende activiteiten
   heten, in/met de statische
   kosmische ruimte, de
   kosmische wet.

   Deze kosmische
   activiteiten trekken
   volgens een wat/meer
   kromme gang voort.
   En zodra zo'n activiteit
   als vanaf de rechtuit
   voortgaande ratio-activiteit
   krom gaat, is er enige
   verwording daarvan
   (af)gaande in het
   “onderaan de ratio
   sluimerend” attent niets
   (an/an).
Dat wil zeggen, zo'n kosmische activiteit is immer een (iet)wat
krachtige activiteit - met al bijeen die krachtige activiteiten als de
zogenaamde kosmische kracht.

Evenwel, ontmoeten deze ietwat krachtige kosmische activiteiten,zeg
als twee aan twee, elkaar in het reeds zo te noemen aanwezige (aw).
Dit aanwezige lijkt áls het wezen (we) in het Transcendente intellect
(it).
Echter, is de aanwezige ontmoeting tussen slechts ijlende, ietwat
krachtige activiteiten zo niet van ook maar ietwat meegevoerde
geaardheid, maar vooralsnog van een louter actief evenwicht - van een
gezette staat van actieve/ijle stabiliteit/orde, als aanwezige
wérkelijkhéid.
Stabiel gepositioneerde activiteit - in legio zogenaamde cóntraposities
(cp/cp/…), tegenover het intellectuele wezen.

Daarbij schikken de kosmische activiteiten zich slechts eendeels in
deze aanwezige contraposities; want anderdeels trekken zij als volgens
de loop van het aanwezige op het kosmisch (Zwerk)centrum (c), het
Leven (L), het Ene (E) aan - en zelfs het intellectuele wezen in.
Of ook doortrekken zij in deze aanwezige toeloop wat/meer, door/
vanuit het kosmisch centrum, opnieuw (in het kader der kosmische
wet) actief de kosmos.
Maar is deze aanwezige toeloop van een kosmische instruering (i/i/..);
hij informeert en instrueert het geestescentrum (c, L, E, ook de rede)
en zelfs het intellectueel wezen.
Alsmede, brengt/stelt de kosmische instruering de contrapositionele
schikkingen ter beschikking van het geestescentrum, het intellectuele
wezen.

Zoals ooit het aldoor verder (ook onder)uittrekkend Transcendent
intellect de oerkracht tegemoet kwam, en nog steeds komt, in het zo
doen ontstaan en bestaan van een standhoudend verband met zijn
verstand, zijn (in een optiek) bed(w)ongen bedrijvigheid, enzovoort,
zo zal ook nu en hier het vanuit/vanaf het Ene geestescentrum -
eerstens, door kosmische invloed/instruering, wezenlijk en voorts
van hieruit ideaal/ideëel (id/id/..) - opnieuw aldoor verder (ook
onder)uittrekkend Transcendent intellect zich aansluiten op de eronder
gelegen kosmos en deze kosmos, reeds vanaf zijn eerste ontstaan en
bestaan vanuit (het oerniets generzijds) het geestescentrum/
Zwerkcentrum, doortrekken.
Dat wil zeggen, het Transcendent intellect beïnvloedt vanuit het wezen
ook de kosmos, al meer en meer en verderop, met een ideale/ideële
activiteit (id→ac, id→ac,…); en wel vanuit allerlei intellectueel
begrip (b/b/..), waarin ook de aanwezigheid van de kosmos, van
allerlei kosmische schikking, zich heeft aangediend.

Met de al verdere uitbreiding der kosmos, “verovert” deze kosmos met
zijn aanwezigheid al meer en meer het Transcendent intellect.
Het Transcendent intellect, dat ook zelf allerlei invloed/informatie al
denkend verwerkt en wezenlijk schikt; en waarin ook allerlei
verstandelijk overleg en verstandelijke bedrijvigheid begripvol ligt
gevat, in het wezenlijk geheugen ligt geordend, met een wezenlijk
begeren, enzovoort.
En al deze intellectuele bedenkingen uiten zich tevens wat/meer in een
actieve verwerkelijking daarvan in de kosmos, voorzover ook de
kosmos zelf - en waarvan ook nog nader in deel 2, de stoffelijke
natuur, en deel 3, de levende natuur - daartoe vatbaar is voor een
blijvend, uitgedacht resultaat.
Maar intussen, “wat het menselijk intellect al (uit)denkend zoal
uitvoert en volvoert in zijn buitenwereld, iets dergelijks doet het
Transcendent intellect in de kosmos”.
Hier evenwel: wat het Ene intellect (scheidingsrelatief) denkt, dat
heeft zijn uitwerking in de kosmos met een zekere verwerkelijking dier
gedachten in de kosmos; of, wat het Ene-wezenlijke wilt, dat komt
middels een ideaal/ideëel uitdenken vanuit een hernieuwd, gepast
aangevuld wezensbestand in de kosmos tot uiting in een nadere
vervulling ervan.

Verder, het aldoor maar door zichzelf genererend Leven (L) in het
geestescentrum.
Leven, dat, onder andere, vanuit het geestescentrum - als zowat vanuit
het kosmisch centrum - de kosmos vanaf zijn ontstaan mede (iet)wat
doorvloeit, alswel statisch zich mede uitlegt in de kosmische ruimte.
De kosmische activiteiten zijn daarmede ietwat verlevendigd/
mediumiek - als zo “zeer dun vloeibare kosmische voortvloeiingen”.
En ook de “harde” kosmische ruimte is wat doorvoerd met “zacht”
mediumiek leven - als zo zeg maar een “wat mild” kosmisch
universum.
En: met mediumiek leven doorvoerd, is de kosmos dan zowel
gaand/actief alswel staand/ruimtelijk/universeel in enig(e) bewustzijn/
bewustheid.

De ijle, ijlende kosmos - zonder (vooralsnog) enige geaardheid daarin
-    is, ietwat verlevendigd/mediumiek, in bewustheid blankbewust (zie
van blankbewust denkthema 8.), als van een grijze tint.
Státisch de kosmos, als ruimte/universum, is dan als zogenaamd één
grijs beeld in bewustheid; een en al grijsheid in beeld, (in) een grijze
voorstelling.
Daarbij wordt de bewuste kosmos als grijs beeld doortrokken met
legio (iet)wat bewuste (“zeer dun vloeibare”) activiteit.
En zijn hier en daar menige intellectuele gedachten wat/meer te een
gebundeld - zoals in allerlei categorie van denken - dan zijn onder
intellectuele invloed ook deze kosmische activiteiten wat/meer
gebundeld in velerlei gebundelde activiteit; als strengen, elk van een
wat andere grijze tint.
Danwel, bestaat het kosmisch beeld dan zeg maar (planimetrisch
opgevat) uit vele grijze bogen of (stereometrisch opgevat) schalen,
elk van een ietwat andere, meer lichte of meer donkere grijze tint.
Ofwel, is het kosmisch beeld nu zogenaamd kosmisch gevórmd; als
nu bestaande uit vele grijze banen, plekken, die zich in (grijs)tint
van elkaar onderscheiden.

In bewustheid, als in het zich hullen in een (statisch) heel aan
bewustzíjn, komen die kosmische activiteiten niet als actief voor;
maar zijn zij als (bogen/schalen) geplaatst in de ene beeldplaat -
als een gevormd beeld.
Hoewel hier tot dusver niet ter zake doend, blijven deze activiteiten
“onder hun bewuste dekmantel” niet verheeld zodra zij onder elkaar
(ter zijde uit) uiteen of ineen gaan: want dan treedt er vervorming
ofwel verplaatsing op.
En heet zo'n vervorming/verplaatsing dan: beweging.
Bijvoorbeeld, vervormt zich, in bewust tintverschil, een lichtgrijs
vlak met daarin een donkergrijze vlek, doordat deze donkergrijze
vlek zich verplaatst in/op dat/die lichtgrijze vlak/achtergrond, dan
beweegt deze vlek zich - of dat vlak danwel die beide.
Of een ander voorbeeld: in (verschillend getinte) bewustheid ziet
men een aanstormend voorwerp niet bewegen dan wanneer men
de tint van dit voorwerp op een anders getinte achtergrond, al
vervormend in een grotere vorm, een al grotere plaats ziet innemen.

Met de (al groter wordende) kosmos is het Transcendente intellect
weer een grote eigenaardige afdeling rijker; waarin het zich kan
uitdrukken, waaruit het al meer en typische informatie ontvangt en
invloed ondergaat danwel, waarmede de rijkdom alsmede de
complexiteit van het intellectuele denken en gedachtegoed en van de
wezenlijke emoties en zin enzovoort, (ten zeerste) toenemen.
En vooral ook, wegens de doorvloeiing van het kosmisch gaan en
staan met mediumiek leven, is deze aanwinst zelf, voor het
Transcendent intellect, immer en alom in bewustzijn/bewustheid als
beeld en al meer als gevormd beeld.
Aanleiding genoeg, om toch zo'n vorm nog wat nader te bezien.

Zoals uiteengezet, bindt het grijsgetint beeld der kosmos zich in tot in
legio bundels/bogen/schalen van een verschillende grijstint; en
(onder)scheiden deze verschillende grijstinten zich van elkaar in
vormen.
Daarbij is er een tweeërlei bewust; eerstens het bewustzijn en
tweedens de bewustheid (zoals al eerder aangegeven in een vorig
denkthema).
Het medium, hier het mediumieke leven, ontgint het niets en diept
uit deze diepte een héél aan bewustzijn (bz; figuur e.) op; en licht dit
bewustzijn onder wat teloorgang daarin van(uit) het medium(ieke
leven) in allerlei tint van bewustheid (bh) op.
Als voorbeeld een tweeërlei beeldvlek (bv en bv') in de kosmos van,
pro-contra, verschillend met levensmedium doortrokken gaande/
staande activiteit; en lichten deze beeldvlekken zelf zeg lichtgrijs
(lg) en/respectievelijk donkergrijs (dg) op in bewustheid in de wat
teloorgang dier verlevendigde activiteit tot in, anti, het bewustzijn.
Om zo te zeggen, het door
het levensmedium opgehaald héél aan
   bewustzijn is reeds puur-duister
   bewust - zoals men in het pure
   donker dat donkere/”zwarte” zich
   als donker/”zwart” bewust is - en
   wordt dit bewustzijn onthaald/
   verlicht op/met bewustheid van
   meerdere/legio verschillende tint
                                                       (zoals hier lichtgrijs en donkergrijs).
Doch de vorm (v) nu, als de schéidslijn tussen(in) twee verschillend
ingebonden plekken als tevens tussen(in) twee verschillende
bewustheden, onderscheidt zich van die bewustheden als/in (niet
onthaald/oplichtend) bewustzijn (bz').
Een vorm, tussenin welke bewustheden/tinten dan ook, hetzij in
blankbewust hetzij in bontbewust - hetzij tussen(in) verschillende
grijze tinten hetzij tussen(in) rood en groen, lichtblauw en
donkerblauw, (op de rand) van zwart in contrast met wit - is immer
en alom in bewustzijn duister-bewust.

En om hierbij, vooralsnog slechts even terloops, reeds de ene
geestesoverdekking/geestesindekking/geestesschouw (gs) erbij te
betrekken, ook doorvloeid met levensmedium: deze ene (ietwat)
verlevendigde/mediumieke geestesschouw gaat óók in bewustheid
(ietwat) teloor in bewustzijn - óók in de vorm, het vormbewustzijn.
Dat wil zeggen, onder de geestesschouwing lichten ook de vormen
ietwat op in bewustheid - als zogenaamd patroon (p).
Zo schouwt, bijvoorbeeld, de met een geest/geestesschouw begiftigde
mens de beeldvormen in zijn buitenwereld (met overwegend
geestesschouw) ook als patroon/patronen; terwijl daarentegen geen
enkel dier, dat geen geest/geestesschouw bezit, zodoende geen enkel
patroon zal/kan aanschouwen.
Patronen zijn voorts van groot belang in allerlei geestesbeschouwing
met haar denken/gedachten in het afgetrokkene/abstracte, in de zich
voortzettende taalontwikkeling, in het taalgebruik, enzovoort; doch
van dit een en ander hier niet nader.

Verder echter, weer de kosmos (km; figuur f.), die als uit legio
                                       
                             nestschalen bestaat.
   
Zowel een statische/
   ruimtelijke (st/st/..)
   kosmos alswel een
   volgens kosmische wet/
   vlucht actief (ac/ac/..)
   rondtrekkende kosmos;
   waarbij elke ook wat
   verlevendigde/mediumieke
   nestschaal (van een zekere
   grijstint), in de uitvoering
   dezer kosmische wet,
   aldoor tot in enige
   (contra)positionele (zoals
   cp) aanwezigheid (aw)
   wordt gevoerd - waarmede
   de kosmos op elke
                                                                     kosmische schaal
(contra)positioneel (“aanwijsbaar”) aanwezig is voor het intellect (it).
Na de opvoering van zo'n contrapositionele aanwezigheid ener
kosmische beeldschaal/beelddeel tot in intellectueel-wezenlijk (we)
enig begrip (zoals bg) daarvan - als geáárd begrip zogenaamd een
prógepositioneerde (pp) begrip - ontplooit voorts dit propositioneel
begrip zich wat/meer in meerdere/legio idealen/ideeën (id/id/..).

Een propositioneel begrip met zijn legio idealen/ideeën, die met elkaar
een desbetreffende intellectuele kegelmantel bezetten, is het
zogenaamde intellectuele denkbeeld van dat kosmische beelddeel.
Zo'n overwegend zich opdoend denkbeeld kan ook wel uit meerdere
intellectuele kegelmantels bestaan, als voortgekomen uit meerdere
zozeer/overwegend actieve kosmische beelddelen/nestschalen; of
zelfs wel uit slechts overeenkomstige delen/sectoren dier intellectuele
kegelmantels - uit navenante delen/sectoren van kosmische
beelddelen/nestschalen.
Maar met zijn denkbeelden, als elk een om de wezenlijke kegelas
gegroepeerde intellectuele gedachtengroep, is het intellect (wezenlijk)
als in de boeien geslagen in een geboeid denken; in een aandachtig
denken, met aandacht voor het desbetreffend, kosmisch (gevormd)
beelddeel - waarnaar/waarin immers dat denkbeeld, voorts, ook wat/
meer uitgaat en opgaat.

Veelal worden in de kosmos - alswel menselijk in de menselijke
buitenwereld - bewust niet overwegend de vormen, of in de
geestesschouw overwegend de patronen waargenomen, maar eerstens
zeg meer inhoudelijk/gehaltelijk een zeker beeld, met tweedens zijn
(omtrek als) vorm of als patroon.
Dan worden in bewustheid/bewustzijn elk der verschijnselen der
kosmos waargenomen als (beeld én zijn vorm, is) gestalte of, in
geestesschouw, als (beeld én zijn patroon, is) figuur (“een inhoudelijk
meer of minder gevuld figuur”).
Een gestalte is dan zeg als “inhoudelijk een overstulpende brei met
een meer nietig contour als vorm”; en een figuur als “inhoudelijk
een ietwat ingeklonken brei met een wat scherp uitkomende contour(/
“potrand”) als patroon”.
En doen zij zich zo beide, zowel een gestalte alswel een figuur,
denkbeeldig op in het intellect als zogenaamde voorstelling.
Een voorstellingencomplex, dat in en onder allerlei
geestesbeschouwingen en na tevens ook intellectueel opgenomen
verstandelijke verwerkingen en bewerkingen van dat
voorstellingencomplex, kan resulteren in een of ander denkbeeldig
(bewust) voorstel - in vooral geestesbeschouwing; maar hiervan nu
niet nader.

Tenslotte, nog wat nader het ontstaan der geestesschouw.

Vanaf reeds het oerspronkelijk ontstaan van het Transcendente bestaan,
genereert het Ene aldoor maar door én zichzelf, als aldoor meer (een
vastere) Ene-áárd, én een tweeërlei activiteit (waarbij, uit
oerspronkelijk het oerniets, de ene activiteit gelijk is aan de andere
activiteit).
                               
                                  In de volstrekte voleindiging
    van het rationaliseringsproces
    tot in het volstrekte bestaan
    der naar weerzijds uitgaande
    ratio (ra - ra; figuur g.),
    ontstaat tevens het zo eerder
    genoemde Ene-slot/sluitstuk
    (s; zie ook denkthema 17,
    figuur d.) - als in aard de
    Ene-aard (E) zelf.
                                                                  En zet dit Ene-slot wat
betreft dit nieuwe rationele bestaan (uit het oerniets; on) de generering
voort zoals het Ene (nog aldoor maar door) zelf het Transcendente
bestaan genereert.
Dit is, het Ene-slot genereert aldoor maar door, uit het oerniets, én
zichzelf, als aldoor meer (een vastere) Ene-slot-áárd, én
(scheidingsrelatief) een tweeërlei activiteit - namelijk de rationele
activiteit, waarbij aldoor de ene rationele component gelijk is aan de
andere rationele component.

Maar inmiddels voltrekt zich aldoor de volstrekte voleindiging van het
rationaliseringsproces (rp/rp/..), waarin onder andere de Transcendente
statische ruimte het rationele verloop/gaan aldoor als inhullend zet (iz)
tot één rationele loop/gang - zoals reeds eerder uiteengezet in
denkthema 17, om en nabij aan de hand van figuur h.).
En deze zo statisch gezette ratio (in het vorig denkthema reeds
genoemd als de absoluut ene rechte; r), als één (met) de ratio, wordt
dan tegelijk met het aldoor maar door weerzijds gelijkelijk ontstaan en
voortgaan/uitgaan der rationele activiteit, vanwege het genererend
Ene-slot, (scheidingsrelatief) als weer ook aldoor maar door onthuld/
uiteengezet (u/u/..) als statisch/ijl (ruimtelijk) de geestesschouw (gs).
Zeg maar, het genererend Ene-slot genereert behoudens al meer
zichzelf en aldoor de rationele gáánde geestesactiviteit tevens een
aldoor verder om de ratio zich uitstrekkende stáánde ijlte/
geestesuitspansel - als de reeds zo genoemde geestesschouw.

Een al wijderom zich uitstrekkende geestesschouw - als zeg een al
omvangrijker wordende cylinder om zijn eigen ene rechte cylinderas/
ratio - die zich zowel door de kosmos, door het Transcendente
intellect alswel door het Transcendente verstand uitlegt (zoals reeds
min of meer geschetst in figuur c. van dit denkthema).
Het státisch één de ratio is/wordt de actieve ratio in de voleindiging
van het rationaliseringsproces volstrekt verstrekt door/vanuit zowel de
ene statische Transcendente ruimte in het dezerzijds bestaan alswel
het ene statische latent niets in het generzijds bestaan.
De geestesschouw bestaat aldus noch in het dezerzijds bestaan noch
in het generzijds bestaan, maar daartussenin, in zogezegd het
allerzijds bestaan.

De allerzijds bestaande geestesschouw bestaat zo als “aan de zelfkant”
van al het dezerzijds bestaan; als (een) rechte vlakken(totaliteit), die
                                 
                    raken aan al het/de kromme bestaan
    
en bestaansvoering.
    Of wat aanschouwelijker gezegd:
    een volstrekt récht uitgestrekte
    geestesschouw (gs; figuur h.), een
    zeg recht uitgestrekte
    “cylinderachtig inhoudelijke wolk”,
    doorschouwt/”doorwolkt”/
    “doorsnijdt” de legio verschillende  
    krómmen danwel het/de uit legio
    verschillende krommen bestaande
    intellect/verstand/kosmos (ivk),
    waarin alle bestaansvoering zich
                                                       ook volgens legio en legio
verschillende krómmen voltrekt.
Zodat middels legio “snijpunten”/contactpunten (p) op recht
geestesschouwniveau - al meer, naargelang de geestesschouw zich al
wijderom uitstrekt - zich zogezegd in abstractheid een aftreksel
bevindt van wat op krom ofwel op zogenaamd concreet niveau
bestaat en zich voltrekt.
Het is alsof “een dauw beslag legt op het kreupelhout, allerlei
bosschage hult in een mist; en deze dauw/mist niet alleen wordt
geroerd wanneer dat kreupelhout/bos zich roert: maar ook omgekeerd,
roert, wegens/na allerlei abstracte roering/overdenking, de dauw als
een wind dat “concrete bos”.
Kortom, de abstracte rechte geestesschouw doorschouwt het/de
concrete kromme bestaan/bestaansvoering; en na abstracte
geestes(be)schouwing beïnvloedt de geestesschouw (middels de
contactpunten; p) ook nog weer dat/die concrete bestaan/
bestaansvoering.

Tot zover hier de geestesschouw.
Behalve nog de opmerking, dat de geestesschouw vanuit het Leven
ook wat/meer wordt doorvoerd met mediumiek leven - en daarmede
ook wat/meer in bewustzijn/bewustheid.












                                                      *-*-*-*