Maak  Kennis  Met  Kennis  En  Blijf  Bij  Kennis.

Denkthema 19.   Vitaal.        
                                                                     
Het genererend Ene(-wezenlijke) voorziet het Transcendente bestaan
aldoor vanuit het niets van meer en meer aard en activiteit.
Dit is het natuurlijke Transcendente bestaan; waarin zich ook al meer
medium - als aard én activiteit in één - opdoet.
Wat/meer de verwording van standhoudende aard levert ook, als dan
zogezegd energie, activiteit op - in wat/meer de overgang van aard in
activiteit als dan de ijver(ige activiteit) geheten.
Met deze (nijvere) ijver, en trouwens ook met het medium, wordt het
Transcendente bestaan in cultuur gebracht.
Met voorts het (al meer en groter zichzelf) genererend Zwerk, krijgt
de actief gaande en staande en al groter wordende kosmos zijn aanzijn.
Een ook met leven doorvoerde kosmos, die het Transcendente intellect
(en verstand) met zijn aanwezigheid cultureel verrijkt en daarbij ook
het Transcendente intellectuele denken met allerlei denkbeelden/
voorstellingen in beslag neemt - terwijl overigens ook het
Transcendente intellect zijnerzijds onder andere al denkend beslag
legt op de kosmos en deze daarmede in cultuur brengt.
Tenslotte, het zichzelf aldoor maar door genererend Leven, als van
mediumieke “vloeibaarheid”, dat van alles - zowel het Transcendente
intellect en verstand, de kosmos alswel de geest en de geestesschouw -
wat/meer met medium/leven doorvloeit ofwel zogenaamd vitaliseert.

Deze verlevendiging/vitalisering van het Transcendente, kosmische,
geestelijke en geestesschouwelijke bestaan, heeft zeg een tweeërlei
invloed op dit bestaan; namelijk in zogenaamde vitale ontbinding en
in vitale binding.
In (overwegend) vitale ontbinding gaat er wat/meer vitaliteit, ofwel
mediumiek leven, over in aard en in activiteit, of in meer aard dan
activiteit of in meer activiteit dan aard of in slechts een van deze
beide.
Daarmede is het mediumiek leven ook weer een bron, vanwaaruit het
desbetreffend aardend en actief bestaan wordt voorzien van meer aard
en meer activiteit, of meer een van deze beide, en waarmede dat
bestaan ook weer (onder andere) cultureel wordt verrijkt.
In vitale binding daarentegen, gaat er wat/meer aard en/of activiteit
over in mediumiek leven ofwel in vitaliteit.
En des te vitaler een bestaan is, des te meer ook in bewústheid/
bewustzijn. Terwijl ook het “meer dun vloeibare of meer dik vloeibare”
levendig medium zijn bijdrage levert aan de bestaansvoering - zoals
met een mediumiek streven - danwel dat bestaan mede in cultuur
brengt.

In reeds bondgenootschappelijk de drie-eenheid van het (aardend)
Ene/Ene-slot (E), het (mediumiek) Leven (L) en het (gaand/staand
actief) Zwerk (Z), heeft het Leven reeds in ietwat/meer vitale binding
(E→L←Z) of in ietwat/meer vitale ontbinding (E←L→Z)
ietwat/meer invloed op, onder andere, de generering dier drie.
In overwegend vitale binding zal er ietwat/meer mediumiek Leven
worden gegenereerd; en in overwegend vitale ontbinding ietwat/meer
Ene-aard/Ene-slot-aard met activiteit en/of ietwat/meer gaande/staande
Zwerkactiviteit alswel kosmosactiviteit.
Zeg maar in een bijstelling naar opperste bondgenootschappelijke
eenheid naardat het totale bestaansbestel die stelt.

Reeds is er in het vorig denkthema enige aandacht besteed aan de
verlevendiging van de kosmos.
Ook is alreeds de vitalisering vermeld van geest en geestesschouw -
en van het Transcendente intellect; hoewel hier vooral de opkomst van
intellectuele denkbeelden, voorstellingen, ter sprake is gebracht.
Trouwens, doorgaans zal de vitalisering, vanuit het Leven, van het
Transcendente intellectuele/verstandelijke bestaan de reeds besproken
mediumieke doorvloeiing en invloed van/op dit bestaan intensiveren -
en het een en ander zo ook des te meer bewúst maken.
Kortom, voorts zullen er nog enkele wat specifieke mediumieke
“veroveringen” danwel vitaliseringen van het bestaan vanuit het Leven
wat nader worden bezien; waaronder eerstens, hoewel hier nog slechts
terloops, de zogenaamde raad.

   Er is een generaal niveau,
   het zogeheten raadsniveau
   (r; figuur a.), tussenin het
   Transcendente intellect (it),
    het Transcendente verstand
    (vs) en de Transcendente
    kosmos (km) - en waaraan
    dat intellect, dat verstand
    en die kosmos deel hebben.
    Centraal in deze aldoor
    maar door uitdijende,
    generale/samenvattende
    raad, staat het aldoor
    genererend Ene/Ene-slot
    (E), het aldoor (zichzelf)
    genererend Leven (L) en
    het aldoor (al) genererend
  (een aldoor grotere
kosmos voortbrengend) Zwerk (Z).
Met middelings de absoluut afwegende standaard in allerlei raadslag,
namelijk de recht-rationele (ra - ra) geest - die ook redelijk (rd) is.
De raad - het raadvlak, als zeg de wat vlakke kant van de “pompoen
vormige” kosmos, of ook wel als de basis van het Transcendente
intellect - zelf is zeg ietwat gebogen ofwel concreet; hoewel de
concrete raad/beraadslaging tevens doortrokken is met abstracte
geestes(be)schouw(ing) als/in dan ook abstracte raad/beraadslaging.

In deze concrete/abstracte raad komt allerlei informatie te saam -
vanuit het Transcendente intellect (met ook zijn denkbeelden en
geestesbeschouwingen), vanuit het (concrete/abstracte) verstand en
vanuit de (concrete/abstracte) kosmos.
En beraadslaagt de raad daarmede aldoor al (afwisselend ontmoetings
relatief en scheidingsrelatief) denkend/overleggend, om tevens de
(geestes)drie-eenheid van het Ene/Ene-slot, het Leven en het Zwerk
van raad te voorzien; waarmede dan ook, naar de ingekomen gegevens
vanuit het totale bestaan, enig raadsplan tot stand komt.
Een resulterend raadsplan, met daarin dan tevens de geboden
saamhangende/(ver)bandhoudende en saamhorige/wettelijke
bestaanseenheid vervat; om vervolgens het totale bestaansbestel
bescheid te geven danwel, om dit raadsplan ten uitvoer te brengen in
het omringend, ook Transcendent kosmisch bestaan.
Waarbij overigens in deze beraadslaging ook aldoor wordt/is
geoordeeld en geconcludeerd (en waarvan te zijner plaatse nog
nader) naar rationeel geestesrecht en redelijk geestesbesluit.

Ineen de Ene-aard bestaat eerstens ín zichzelf; hoewel het Ene al
genererend ook activiteit opbrengt, waarmede het, met dan ook zijn
aard, het Transcendente intellect en het Transcendente verstand al
rijker en omvangrijker voortbrengt.
Uiteen het Zwerk trekt aldoor zichzelf genererend aldoor uit zichzelf;
waarmede het al groter en groter de kosmos voortbrengt - en waarin
het Zwerk aldus, aldoor daarin uitgaande, ook opgaat.
En één het Leven is aldoor als onbevangen zichzelf; en vloeit het
aldoor zichzelf genererend al wijderom eender/levendig uit, in een
doorvloeiing van eerstens de raad - voorzover het Leven/leven
intussen al niet in wat/meer vitale ontbinding overgaat in aard en/of
activiteit of daarentegen in wat/meer vitale binding van aard en/of
activiteit tot Leven/leven komt.

Een vitale/levendige raad, met centraal daarin optimaal/”waardevol”
het Leven; met een bewúst wéét (w) hebben van allerlei beraadslaging.
Dit weten op generaal niveau onderscheidt zich weliswaar van het
verstandelijk waardevol (wa) weten (wt), maar zijn zij beide toch van
een overeenkomende complexiteit/gesteldheid.
Vanóuds existeerde de verstandelijke waarde als onderuit van het Ene
af; is er sprake van een hier of daar overwégend/optimaal zich
opdoende bedrijvigheid/bedrijfsoptiek (bo) in het standhoudend
bestaan, met aldáár dan ook een overwégend/optimaal bezig
(gemeenschappelijk) denkend verstand (gvs).
Zodat in zulk een existerend verloop ook valt te zeggen dat nu eens
het generale weten overweegt op het verstandelijk weten en dan eens
het verstandelijk weten op het generale weten.

Tot zover hier de mediumieke verlevendiging van de raad.
Ook is reeds de verlevendiging van de kosmos ter sprake gebracht; met
bewuste beelden, beeldvormen, waarvan het Transcendente intellect
ook allerlei denkbeelden heeft.
Maar nu voorts, als een wat uitgewerkt voorbeeld van vitalisering, de
concrete vitalisering van het Transcendent verstand in een
verstandelijke vérbeelding van intellectuele denkbeelden.

Afwisselend (zeg diametraal) meer ontmoetingsrelatief/ineen (i-i;
figuur b.) of meer scheidingsrelatief/uiteen (u-u) denkend, beraadslaagt
    
de raad (r).
    Daarin is de gevitaliseerde
    raad tevens wat/meer in
    vitale binding, van aard
 
  (ad) en activiteit (ac) tot in
    mediumiek Leven/leven
    (ad→Leven/leven←ac)
    of/respectievelijk wat/
    meer in vitale ontbinding
    tot in aard en activiteit
    (ad←Leven/leven→ac).
    Daarbij beraadslaagt de
    raad niet alleen
    betreffende de ingekomen
    informatie uit het intellect
    (it), het verstand (vs) en de
    kosmos, met als resultaat
    een evenwichtig
    gedachtencomplex - zoiets
    als een of ander
    evenwichtig raadsplan, als
    een opzet/voornemen die/
  dat op zijn beurt het
intellect, het verstand en de kosmos weer doortrekt, beïnvloedt.
Maar (be)middelt de raad ook in onder andere het verstandelijk
uitkomen danwel verbeelden van zekere/overwegende intellectuele
denkbeelden.
Zodat, in het verstandelijk verbeelden van een wat/meer vitaal
intellectueel denkbeeld (bijvoorbeeld db), de raad scheidingsrelatief in
wat/meer vitale ontbinding (u-u; ad←Leven/L→ac) dat denkbeeld
(mede) wat/meer geaard in de aard van het verstandelijk instinct (ist;
db→ad→ist) voert en wat/meer actief in de activiteit van het
verstandelijk werkzame/werkelijke (wk; db→ac→wk).
En de raad tevens ontmoetingsrelatief in wat/meer vitale binding (i-i;
ad→L←ac), dat denkbeeld als een meer begrepen (bg) voorstel(ling),
in wat/meer de overgang van wezenlijk/essentieel (es) in eigenlijk/
existentieel (ex; es→ex), (mede) door het mediumieke Leven in de
mediumieke waarde (w; bg→L→w) voegt.
Overigens wil dat intussen zeggen, dat één intellectueel denkbeeld
(hier: db) verstandelijk ligt verbeeld in één totále reële optiek/
“verstandsomtrek” (v), met middenin (mede) van een vitale waarde.

In het verstandelijk verbeelden van tegelijk meerdere intellectuele
denkbeelden, liggen zij verbeeld in meerdere, gemeenschappelijk
(mee)denkende reële verstandsoptieken (zoals v, v', v”).
En liggen/lopen deze verstandsoptieken parallél aan elkaar volgens de
zogenaamde accorderingswét (waarvan nog nader).
De accorderingswet, met één resulterend gericht denken (ri - ri; ineen
in een waarderend denken en uiteen in een ontwarend denken); en met
een resulterende zakelijke gestandaardiseerde toets (t-t'; als ook norm,
dan t→t', enzovoort).

Voorts, meerdere ideale/ideële/theoretische intellectuele denkbeelden
nu dus verbeeld in reëel/practisch het gemeenschappelijk denkend
verstand, is de centrale vitale waarde in het verbeeldingencomplex
bijvoorbeeld wat/meer in vitale óntbinding.
In deze zakelijke “accolade” gaat er dan wat/meer waardevol leven
over in enige activiteit (a/a/…) enerzijds en wat/meer aard (a')
anderzijds - ten gunste van de reële uitwendige werkzaamheid/
werkelijkheid (wk) en/respectievelijk van het reële inwendige
instinct (ist).
Onder andere onder bemiddeling/invloed van enige
(ontmoetingsrelatieve-scheidingsrelatieve) zakelijke beraadslaging
(z-z), kan het waardevolle leven in dat verbeeldingencomplex dan
zodanig tot ook nog weer vitale bínding komen - als in een omgekeerd
verloop in die “accolade” - dat er hier een evenwicht tot stand komt
tussen vitale ontbinding en vitale binding.
Dan is, in het gemeenschappelijk denkend verstand, dat
verbeeldingencomplex al zakelijk, omslachtig/globaliserend en gericht
denkend tot een zogenaamd reëel/practisch accóórd gekomen.

Een reëel/verstandelijk accoord dat, in dat verbeeldingencomplex, dan
tevens (in ijver) de innerlijke instinctieve aandrang/drift en/tegenover
de uiterlijke werkelijkheid met haar (in ijver) gedreven werkzaamheid
met elkaar in evenwicht danwel in een evenwichtig verstandelijk
besluit heeft gebracht.
Bijvoorbeeld, hebben enkele intellectuele denkbeelden, middels
beraad, in het gemeenschappelijk denkend verstand zulk een onthaal
gevonden, dat enkele verbeeldingen van een gewichtige instinctieve
aard zijn (v' en v”), tegenover enkele verbeeldingen van een grote
werkzame activiteit (v en v'), dan kan in één enige verbeelding (v')
dat accoord besloten liggen.
En dat heeft dan weer zijn uitwerking op onder andere het  intellect
(bij verbeelding→denkbeeld), als hét (intellectueel) denkbeeld dat
juist ook (verstandelijk) zozeer reëel/practisch voldoet.
Alsmede, heeft dat accoord ook zijn uitwerking op de desbetreffende
zelfstandige feiten in het gemeenschappelijk denkend verstand zelf -
en waarvan voorts nader.
Daarbij valt dan ook nog op te merken, dat bij veel meer verbeeldingen
het accoord niet slechts in een enkele verbeelding besloten kan liggen,
maar ook in meerdere verbeeldingen danwel in een zeker
verbeeldingencompléx.

In een verstandelijk/practisch gesloten accoord liggen in het
desbetreffend verbeeldingencomplex meerdere feiten (f/f/…;figuur c.)
besloten.
Rechtsom en linksom roterende feiten, die elk in een eigen rotatie
(r/r/…) zich afrondt als een zelfstandig feit.
Ineen/positioneel (p/p) vinden deze feiten zich gezamenlijk in een
enerlei gericht, feitelijk denken (ri - ri).                
   
Uiteen/roterend zijn
   deze feiten/daden
   elk afgerond tot een

   zelfstandigheid met
 
 daarin índerdaad dat
   in zichzelf staand
   feit.
   Terwijl deze/dit
   rotatie/scherm als
   van buitenaf een
   zogenaamd,
   afgedeeld/
   weggesloten deeltje
                                                                                is - ook wel als (een)
materie(deeltje) aangemerkt (zie denkthema 13, aan de hand van figuur
c.).
En hebben deze in dat verbeeldingencomplex besloten materiën/deeltjes
alsnog onderling aan elkaar zogenaamd technisch (t/t) deel - in
métterdaad een onderlinge uitwisseling/bedeling der desbetreffende
feiten/daden, wat zich vooral ook in het normaliseringsproces voltrekt.

De technische betrekking is ook weer tweeërlei; ontmoetingsrelatief/
ineen (i/i), of ook wel gezegd instandig, en scheidingsrelatief/uiteen
(u-u, u-u,…), ook wel gezegd uitstandig.
Zijn die beide (i en u-u) in onderling/technisch evenwicht, dan bestaat
er een technische (ordelijke/i én geregelde/u-u) constructie in het
materiële bestaan (der zelfstandige feiten) ofwel tussen materiedeeltjes.
En voltrekt dat een en ander zich tevens in bewustheid, dan is de
materie ook ietwat/meer verlevendigd/vitaal; de meer geaarde (hier:
rechtsom draaiende) materiën ook wat “dik vloeibaar” en de meer
actieve (hier: linksom draaiende) materiën ook wat “dun vloeibaar”.

Alle activiteit, ook de rotatie, is een wat/meer krachtige activiteit;
zodat een ander woord voor instandig: duwkracht(ig) is, en een
ander woord voor uitstandig: trekkracht(ig).
Zo geeft technisch íneen/instandig/duwkrachtig, als ook wel
overeenkomend met íneen de áárd, van de desbetreffende
materiedeeltjes de índruk van die deeltjes als zogenaamde (wat/meer
geaarde) dingen - hetzij een (meer geaard, een hier rechtsom draaiende
materie als een) meer compact/vol ding, hetzij een (meer actief, een
hier linksom draaiende materie als een) meer voos/leeg ding.
En liggen in technisch úiteen/uitstandig/trekkrachtig, als ook wel
overeenkomend met úiteen de áctiviteit, de desbetreffende
materiedeeltjes úitgedrukt in hun uittrekking, als die deeltjes in
zogenaamd hun (wat/meer actieve/roterend) doen; hetzij van een meer
gewichtig doen (van een massief ding) hetzij van een meer vluchtig
doen (van een luchtig ding).
Bijvoorbeeld, geven in de stoffelijke natuur de protondeeltjes in een
atoom onderling instandig/duwkrachtig de materiële indruk van
massieve dingen, die onderling uitstandig/trekkrachtig in hun doen
meer “statig” roterend rondtrekken.
Terwijl daarentegen de electrondeeltjes in dat atoom onderling
instandig/duwkrachtig de betrekkelijke indruk geven van meer lege
dingen te zijn; maar intussen, onderling uitstandig/trekkrachtig, er
uitdrukkelijk op uit trekken in een gezwind roterend wegwervelen.

Alle technische aanpassing, in het gemeenschappelijk denkend
verstand, tussen materiën/deeltjes onderling, als hier tevens een
technische aanpassing tussen allerlei ding en hun doen, is
duwkrachtig en trekkrachtig een aanpassing in de réële kracht
(van dat “horizontale”, gemeenschappelijk denkend verstand); als
zo immer in 'n reëel krachtig gespannen aanwerken, als zo altoos
verkerend in reëel krachtig gespannen evenwichten.
En nemen/hebben, in het desbetreffend verbeeldingencomplex, al
deze technisch, duwkrachtig/trekkrachtig bewerkte aanpassingen
óók in verríchte aanpassingen deel aan elkaar middels een téchnisch
gericht denken (ri - ri).
Aldus is er in het gemeenschappelijk denkend verstand een féitelijk
(gepositioneerd; p/p) denken en een téchnisch (gepositioneerd; t/t)
denken; terwijl beiderlei denken elkaar beïnvloeden.
Zo kan men aan de hand van feiten middels een feitelijk denken tot
een technisch denken komen, met eventueel als uitwerking daarvan
een technische duwkrachtige/trekkrachtige bewerking/ordening/
regeling/construering der desbetreffende materiedeeltjes tot een of
andere constructie.
Maar ook omgekeerd, kan enige interesse in een of andere materiële
constructie middels een technisch denken en voorts een feitelijk
denken leiden tot de vaststelling van feiten betreffende die materiële
constructie.
Doch intussen: wordt aldus in het gemeenschappelijk denkend
verstand - onder overigens de “parapluen” van intellectuele
denkbeelden, en deze verstandelijk verbeeld in een of ander accoord -
concreet de kosmos middels concreet de raad (niet in denkbeelden,
maar) dáádwerkelijk als féiten en/of als máteriële díngen in ook hun
dóen (op)gevat.

Brengt in de “horizontale” optiek van het gemeenschappelijk denken
de “horizontale” réële kracht het materiële deeltjesaspect aan, als
dingen in ook hun doen, inmiddels is op/in de bedrijfskegel (bk; figuur
d.), waarin het denkend verstand, ook de “verticale” oerkracht (ok)
van invloed.
Het verstand (vs), in het standhoudend verband, ontstaat en bestaat in
eerstens de onderlinge inwerking tussen “boven” het intellect (it) in
bandhoudend verband en “onder” de oerkracht in bandeloos verband.
Overweegt hierin de oerkracht, dan is het standhoudend verband
overwégend een rondkringe(le)nde bedrijfskegel; en overweegt hierin
het intellect, dan overwéégt  in het standhoudend verband het denkend
verstand.
Dat wil zeggen, in wát overweging hierin van het intellect, zal de
horizontale basis van de verticale intellectkegel het horizontale vlak
van het gemeenschappelijk denkend verstand (g-g-g) in de
  
bedrijfskegel
  aanbrengen; en
  overweegt hierin het
  intellect méér en meer,
  dan zal al meer de
  verticale intellectuele
   kegelas, het wezen
  (w), mede het
  verticale vlak van het
  individueel denkend
  verstand (i-i-i)
  opbrengen.
  Of ietwat anders
  aangegeven: het
  intellect zal in de
  bedrijfskegel een
  schuin vlak (s-s-s)
  aanbrengen, waarin
  de kringelingen der
                                                                             bedrijfsoptiek wat/
meer tot gesloten/zelfstandige kringen/rotaties komen; en is de
horizontale component hiervan verstandelijk in een gemeenschappelijk
denken en de verticale component hiervan verstandelijk in een
individueel denken.

Maar intussen bestaat nog steeds wat/meer de bedrijfskegel zelf; uit
óerkrachtige bron krachtig inkringelend (ik) tot in de kegeltop en/
tegenover krachtig uitkringelend (uk) tot in de kegelbasis - als,
respectievelijk, zeg rechtsom/positief (in)kringelend tegenover
linksom/negatief (uit)kringelend.
En is deze positieve←→negatieve kríngeling in princiep de naar
weerzijds drié-dimensionaal ingólvende-uitgólvende bedrijfskegel.
Waarmede dan tevens het denkend verstand, zoals het
gemeenschappelijk denkend verstand met zijn zelfstandige feiten en
hun materieel deeltjesaspect, aldoor wordt doorstroomd/doortrokken
danwel doorgolfd - als aldoor/doorgaand/doorgaans met deze
gedrevenheid/golving behept.
Een positieve (door)golving der rechtsom draaiende, meer aardende
zelfstandigheden naar en tot in de bedrijfskegeltop; en een negatieve
(door)golving der linksom draaiende, meer actieve zelfstandigheden
naar en tot in de bedrijfskegelbasis.
Of materieel gezegd: een zeg meer oppervlakkige, afgeronde/rondende
deeltjesnatuur van réëel krachtige herkomst én een meer inhoudelijke -
in-uit beginsel positief←→negatief gescheiden - golfnatuur van
óerkrachtige herkomst, is het gemeenschappelijk denkend verstand
reeds eigen.

Tenslotte nog iets over het taaleigen - in verband met allerlei
intellectueel denkbeeldencomplex en in verstandelijke verbeelding
   
gesloten accoord -
   van het individueel
   denkend verstand,
   waarvan reeds
   gehandeld in
   denkthema 16 aan de
   hand van de figuren f.
   en g., en dat overigens,
 
 voorzover
   gevitaliseerd, in
   bewustheid is.

   In meer overwicht van
   het intellect (it; figuur
   e.) op de oerkracht, zet
   het gemeenschappelijk
   denkend verstand (gv)
   in horizontaal vlak
   zich meer naar het
   intellect als een
   individueel denkend
   verstand (iv) in
   verticaal vlak.
   En conform de
   accorderingswet (aw)
   van het
   gemeenschappelijk
  denkend verstand, zet
zich in het individueel denkend verstand de zogenaamde
vertolkingswet (vw) - als meer compleet de wenwet.
Over totaal deze vertolkingswet voltrekt zich het reeds eerder
genoemde globaal taaldenken.
Dat wil zeggen, het globaal taaldenken volgens een enkele optiekronde
wordt doorgaans in parallel vergezeld door een globaal taaldenken
langs meerdere en zelfs vele dergelijke optiekronden.
Dit geeft een globaal taaldenken als in een ruim denkveld; geen
“benepen” taaldenken, maar een globaal taaldenken dat aldoor
zijdelings als afgewogen/uitgebalanceerd voortdenkt en zó, als een
“sprankelend” taaldenken, kan overgaan in een ánder overwégend
globaal taaldenken.

Maar intussen, zo tussenin het intellect en het gemeenschappelijk
denkend verstand, vertólkt deze vertolkingswet, resultérend, het
desbetreffende/overwegende intellectuele denkbeeldencomplex als
“van bovenaf” én het desbetreffend/overwegend gesloten accoord in
het gemeenschappelijk denken als “van onderaf” in enige vertolking
ofwel zogenaamde benaming in vooral/eerstens de desbetreffende
tekens (t-t', t-t',…) - met daarbij de bijdragen vanuit een
beraadslagende raad (rd) en zijn wat/meer opgevangen gegevens uit
de kosmos.
Zeg maar, een momenteel overwegend intellectueel
denkbeeldencomplex, gevitaliseerd/bewust met ook zijn (wezenlijke)
gemoedsbevinding en kennis, wordt onder ideale aanvoer (i/i/…) in
de individuele vertolkingswet haar tekens, onder correctie daarvan
van(uit), onder andere, het desbetreffend, in het gemeenschappelijk
denken gesloten accoord, benaamd met doorgaans/eerstens een
tweeërlei naam: (meer geaard) als eigennaam(/”zelfstandignaamwoord”)
van juist veelal ook een ding en (meer actief) als werknaam
(/”werkwoord”) van zo'n ding in zijn doen.
Bijvoorbeeld, deze concréte benamingen “maar even” in abstracte
verwoordingen (weer)gegeven: d-i-r-k  b-e-l-t.
Met aldus veelal een benaming voor het (meer aardende/eigenaardige
alsmede het meer actieve/eigenwerkzame) materiële - met overigens
zo “ van alles en nog wat” in het gemeenschappelijk globaal/gericht
denken daartoe vervoegd - aangezien de technische/materiële
positioneringen (m/m/…) in het gemeenschappelijk denken (ri - ri)
overeenkomen met het betekenisvol (b/b/…→tekenend/benamend;
t-t'/t-t'/…) gericht denken (r - r) van het individueel denkend verstand.
Overigens wordt ook allerlei intellectuele gedachte(ncomplex) -
waarin trouwens veelal allerlei (via de raad) uit de kosmos en uit het
gemeenschappelijk denkend verstand aangebrachte benamingen en
dergelijke intellectueel, in het intellectuele geheugen, wordt opgeslagen
- onder ideale(/ideële) invloed (i/i/…) in het individueel denkend
verstand benaamd.

In deze vertolking van allerlei intellectuele gedachte(ncomplex) in
namen, ligt ook de wezenlijke herkomst van deze gedachten(com-
plexen), zoals allerlei gemoedsbevinding en kennis, in eerstens deze
intellectuele gedachten(complexen) en voorts in die individueel-
verstandelijk gegeven namen bewust vervat vertolkt.
Zelfs aan allerlei materieel ding en doen, voorzover eerst intellectueel-
wezenlijk gevat en voorts intellectueel-ideaal vertolkt in namen,
“kleeft” in de benaming ervan wat/meer gevoel/verheuging en kennis.
Allereenvoudigst voorgesteld, liggen in dit verloop de desbetreffende,
wezenlijk-zinnig ineengeschikte verschillende begrippen als “meer
harde knikkers en meer zachte knikkers in elkaar geschikt/gedrukt”;
waarbij dan, in bewustheid/bewustzijn, “deze knikkers” in inhoudelijk
verval (tot in bewustzijn) in bewustheid de gemoedsbevindingen
aanbrengen, en in hun onderlinge oppervlakkige holle-bolle afdrukken/
schikkingsvormen/schaalvormen de desbetreffende kennis (in
bewustzijn; zie van gemoed en kennis, bewustheid en bewustzijn, ook
denkthema 6.).
Dit een en ander vertolkt zich dan ook in/aan allerlei naam. Deze
namen weer geuit in allerlei geluid, zoals dat bij de mens (en primitief,
slechts concreet, bij menig dier) het geval is, dan ligt de emotie meer
vertaald in de geluidsklanken en de kennisgeving der meest elementaire
kennis in meer vormlijk de articulatie/geledingen der luidruchtig lid
voor lid geuite leden/namen/naamdelen onderling.
Maar, zoals reeds opgemerkt, het een en ander eenmaal vertolkt, dan
verruimt het taaldenken zich in de vertolkingswet temidden van
allerlei ander taaldenken in velerlei onderlinge afweging/overweging
enzovoort; terwijl ook de betekenissen dier namen inmiddels worden
uitgewerkt in eerstens een gericht denken (waaraan ook het feitelijke
positioneel, vanuit het gemeenschappelijk denken wat/meer
opkomend, kan deelnemen) - en beiderlei denken, in het individueel
denkend verstand zelf, in elkaar over en op kunnen gaan.

Tenslotte nog iets over deze vertolkingen in namen en dit taaldenken
bij een geïnstrueerd denken.
Wezenlijk, instrueert (ist) het intellect dat betékenisvol tááldenken
ook middels de zogenaamde toetsbalk (tb-tb'; in het
gemeenschappelijk denkend verstand als de verstandelijke basis der
toetsoptiek); en kan deze toetsbalk daarmede (weer) worden opgevat
als een (dubbele) accolade (l/l/… en l'/l”).
Alsof deze toetsbalk al instruerend - dat wil zeggen, al verder
afwerkend (een desbetreffend deel van) de intellectuele wezensstructuur
- “wordt bespeeld als het klavier van een orgel”, zo ontlokt het
intellect aan het individueel denkend verstand een opeenvolgend,
zinvol betekenend taaldenken naar de zin(sdelen) van wezenlijk het
intellect zelf.
Zeg, vooralsnog in concreetheid, “een melodieus, melodiek”
betekenend taaldenken, waarin namen zich aaneen binden tot zinnen,
(in de afwerking van intellectueel-wezenlijk structuurdeel/zinsdeel na
structuurdeel/zinsdeel) tot zin na zin; en waarin, onder andere, in elke
benaming ook eerst de eigennaam kan worden benaamd-benadrukt
(dit is overwegend l'; d-i-r-k) en daarna de werknaam (overwegend
de desbetreffende l/l/…; b-e-l-t), of andersom.




    




                                                      -*-*-*-