Maak  Kennis  Met  Kennis  En  Blijf  Bij  Kennis.                              
                                         



Hoofdstuk 3.
    De levende natuur.
                                                 
     
Denkthema 36.  Het biobad.


De levende natuur blijkt, althans zeker ook op aarde, zich op te doen
als temidden van de stoffelijke natuur.
Zij floreert in zekere moleculaire gesteldheden, in een gematigd
werkzame stoffelijke natuur onder zekere natuurlijke omstandigheden;
zij ontwikkelt zich en groeit op naar een al grotere, ingewikkelder
levende natuur.
Er is zo met dit een en ander al spoedig een drietal condities te
noemen, waaronder de levende natuur aldus (voort)bestaat en kan
(voort)bestaan.

Ten eerste al het leven zelf.
Immers, juist als lévende natuur onderscheidt deze zich met zozeer
het bezit aan leven van de stoffelijke natuur.
Het leven is de levende natuur ten zeerste eigen, waartoe het leven
ook heeft bijgedragen ter verheffing van deze natuur als levende
natuur boven de stoffelijke natuur.
Het leven is in enkele vorige denkthema's reeds behandeld, maar zal
in het vervolg in allerlei betrekking nog nader worden bezien.

Ten tweede, blijkt de levende natuur zich voldoende te (kunnen)
handhaven als levende natuur temidden van de stoffelijke natuur.
Hoe kwetsbaar de levende natuur ook mag lijken of zijn, onder
allerlei aanslag van de stoffelije natuur op de levende natuur tot/ter
vernietiging van haar, zij blijkt, in haar bestendig voortbestaan, al
minstens zo standvastig als de stoffelijke natuur.
Derhalve, aangezien de áárd  -  zoals reeds van aanvang af, al in
het eerste hoofdstuk, uiteengezet  -  zich véstigt, aardt de levende
natuur ook ten zeerste.
Ook zij heeft in de aard haar vastheid, haar vaste middelpunt/centrum
van bestaan.

En ten derde, is de levende natuur ook werkzaam, als eveneens
begiftigd met activiteit.
Zonder (levens)werking staat alles stil  -  en de levende natuur werkt,
bewerkt, verwerkt.
Er zijn allerlei betrekkingen tussen de stoffelijke natuur en de levende
natuur, allerlei onderlinge inwerkingen en uitwerkingen, waarmede de
levende natuur haar voordeel doet  -  onder andere ter zelfhandhaving,
ter opwas, ten leven.
Aldus is ook de activiteit in/van de levende natuur een voornaam
gegeven in de nadere beschouwingen van deze natuur.

Er zijn overigens nog wel andere aanwezigheden, die als onmisbaar
worden gesteld voor een behoorlijk functioneren, voor zelfs een
beduidend kunnen bestaan van een levende natuur  -  zoals de
aanwezigheid van volop vloeistof/water (zie van de betrekking
tussen immobiel een vloeistof en demobiel het leven ook denkthema
34, aan de hand van figuur d.).
Maar vooralsnog met deze eerste drie gegevens  -  de (aardende)
vestiging, het (bemiddelend) leven en de (bezige) activiteit van de
levende natuur  -  valt reeds te zeggen, dat de levende natuur de
stoffelijke natuur niet vreemd is, er wel als uit voortkomt.
Met deze drie gegevens, is de herkomst, het beginsel, van de
levende natuur wel te zoeken, te vinden, bij een unodeeltje (met
ook zijn massa's, massaal, neutro), een unobad (met zijn centrale
kern, neutro en rondom de actieve spreikracht), een atoom, een
molecuul; waarbij nader  onderzoek uitsluitsel moet geven.
Derhalve, voorts een eerste elementair(e) beginsel/installatie van
de levende natuur in de stoffelijke natuur.

Voor een totaaloverzicht hiertoe, een molecuul  -  met zijn
unobad(en), unodeeltjes, atomen.
                                                                           Zoals uiteengezet
    
in denkthema 33,
    vooral ook aan de
    hand van figuur a.,
    wordt een moleculair
    verband tussen
    atomen hoofdzakelijk
    middels s(olitaire)-
     velden gelegd.
    Maar nevens deze
    s-velden, gaat van
    elk atoom  -  van elk
    unodeeltje in het
    bijzonder  -  wat/meer
    veldenergierijk een of
    meer c(ollectieve)-
    veldparen uit (zeg
    maar, van elk
    unodeeltje uit de
s-veldenparen als haaks op het c-veldenpaar).
Zozeer overwegend c-veld duidt op een rudimentaire/hechte
unodeeltjessamengesteldheid, in atoomverband; terwijl daarentegen
energierijke s-velden vanuit een unodeeltje/atoom aangeven, dat dat
unodeeltje/atoom segmentair ook nogal/meer als open staat voor
een moleculaire binding.
Maar dan ook in moleculaire bindingen, in s-veldbotsingen, kunnen
er van de desbetreffende unodeeltjes/atomen uitgaande c-velden met
elkaar in veldbotsingen zijn, die het desbetreffend molecuulverband
mede/bijzakelijk versterken.
Echter intussen, geven in een unobad van een c-veldenbotsing de
stoffelijke natuurlijke samengesteldheden van de desbetreffende
unodeeltjes/atomen zich wel des te vollediger/completer uit/over in/aan
dat unobad.
En met/wegens reeds zulk een schikking, met/wegens zulk een
ondergeschiktheid van de zichzelf aldoor genererende stoffelijke
natuur aan een unobad van een c-veldbotsing, wordt nu voorts zo'n
unobad als beginsel voor een opkomende levende natuur, waaraan
de stoffelijke natuur als dienstbaar is, aan een nadere beschouwing
onderworpen.

Hoewel de unodeeltjes/atomen aldoor in hun bestaan/voortbestaan
worden voorzien middels generering vanuit oerniets, dragen zij, hun
inkomsten, ook aldoor uit middels veldenergie.
En komen deze veldenergieën de unobaden, van ook de c-veldbotsingen,
ten goede  -  alsof die genereringen vanuit het oerniets indirect aldoor
ten gunste van het (voort)bestaan der unobaden zich voltrekken.
Bijgaand figuur a. geeft zo'n unobad, van c-veldbotsingen, weer van hier
zo'n viertal c-velden (c1, c2, c3, c4) van een viertal atomen (at/at/. . . ).

Onder de legio verschillende moleculaire bindingen zullen er ook
moleculen bestaan, waarin een of meer unobaden (zoals ub) van
c-veldbotsingen nogal centraal komen te staan als moleculair(e)
knooppunt/binding tussen meerdere c-velduitstralende unodeeltjes in
atomen.
En hoe meer daarbij een unobad centraal komt te staan van hoe meer
atomen/unodeeltjes, hoe meer dit unobad profijtelijk zijn krachten
betrekt/ontvangt vanuit die c-veldenergieën aanleverende danwel
c-veldbotsingen leverende leveranciers rondom.
Hoewel de atomen/unodeeltjes middels generering uit oerniets zelf
aldoor worden voorzien van krachten, deze worden  -  althans de
reële krachten  -  evenwel aldoor uitgevoerd/weggevoerd als
veldenergie ter aanvoer/voorziening, middels veldbotsingen, van
krachten van zo'n min of meer centraal gelegen unobad.
Waarmede dit unobad, zelf zonder generering, alsnog de meest
krachtige, in krachten de eerste kan/zal zijn onder alle bezitters van
krachten elk rondom.

Indien dan ook ten zeerste oerkrachtig (de centrale kern, ck), dan is
zo'n wat/meer centraal gelegen unobad tevens het meest gevéstigd/
standhoudend element onder de andere elementen als unodeeltjes/
atomen in dat moleculaire verband.
En dit is ook nog weer het resultaat van de gegeven constellatie der
desbetreffende c-veldenbotsing(en) aangaande dat unobad.
In dit (in figuur a.) gegeven voorbeeld, zijn enkele c-velden (c1 - c3 en
c2 - c4) onder elkaar in zowat frontale veldbotsing, wat (hoogst) gunstig
is voor de oerkracht/vestiging van (de centrale kern in) dat unobad.
Daarbij tevens c-velden onder circa 90 hoekgraden (c1 - c2, c2 -c3,
c3 - c4, c4 - c1) in veldbotsing, als weer zozeer gunstig voor de neutro/
neutrospin (nt), de lévende neutrospin van dat unobad.
Tevens zijn daarbij de c-veldenrotaties van groot belang.
Zie hiervan nader denkthema 35, aan de hand van figuur c., in dit geval
X-1 en X-2.
Kortom, de opgemerkte kenmerken van de levende natuur  -  het zozeer
standhouden van de levende natuur in de stoffelijke natuur, het tevens
zozeer levendig bezig zijn van de levende natuur, terwijl het er intussen  
ook al niet ontbreekt aan krachtige activiteit  -  zijn onder deze gegeven
veldenconstellatie in beginsel al ruimschoots aanwezig.
Of anders gezegd, de levende natuur heeft in zo'n unobad zijn eerste
fase van bestaan  -  het zogenaamd installatiestadium; de allereerste
aanvang van een levend natuurlijk bestaan, de installatie van een
meest prille levende natuur (als een unobad) met/uit c-veldenergieën in
een zekere constellatie.
En wordt zodoende zo'n unobad wel een biobad (bb) genoemd.

Al installerend een biobad, brengen die c-velden (in zekere constellatie)
dat biobad in ook een zekere samengesteldheid.
Zeg maar, met de installering van een biobad door c-velden gaat de
instelling van dat biobad door dezelfde c-velden gepaard.
Voor een nader begrip daarvan, kan de mens zich verschillend instellen
  -  zoals op zijn omgeving, waarbij hij ook zelf geheel en al betrokken is.
Bijvoorbeeld, heeft de mens honger, dan is hij druk bezig om zich voedsel
te verschaffen.
Is hij daarentegen vermoeid, dan stelt hij zich in een slaapplaats te vinden,
om juist tot rust te komen.
Deze (wisselende) instellingen komen voort uit de zekere samenstelling
van de mens zelf.
Een (stoffelijke) steen, bijvoorbeeld, is anders samengesteld, en bezit
niet de (levendige) instelling om voedsel te zoeken, of om tot rust te
komen.
En deze verschillende samengesteldheid, tussen hier een steen en een
mens, is weer terug te voeren op eerstens het verschil van tot aanzijn
komen  -  of, zoals hiervoor genoemd, op een verschillende installering.

Zo ook, wordt de stoffelijke natuur moleculair geïnstalleerd met s-velden,
s-veldbotsingen (zie vorig hoofdstuk) en de levende natuur moleculair
met c-velden, c-veldbotsingen (zoals het genoemde biobad).
Dit levert andere (multi)moleculaire samengesteldheden op  -  en
daarmede ook andere natuurlijke instellingen (in het voort (kunnen)
bestaan).
Vandaar, dat hier eerst nog wat nader wordt ingegaan op de installering,
het installeringsstadium, van een biobad, alvorens wordt overgegaan op
de instelling van een biobad, op het instellingsstadium als tweede
bestaansstadium.
Of anders gezegd, eerst nu nog wat nader het tot stand komen van een
biobad, in ook zijn zekere samengesteldheid, middels c-velden,
c-veldbotsing(en).
En daarop de instelling van zo'n biobadsamengesteldheid zelf, als vanuit
zichzelf werkend aan het voortbestaan  -  als biobad, in eventueel een
veranderende samengesteldheid.

De installering van een biobad, als unobad, voltrekt zich middels
c-veldbotsingen.
En geraakt een biobad daarbij tevens in een zekere (elementaire)
samengesteldheid middels c-veldenoverdracht vanuit de desbetreffende
unodeeltjes/atomen.
Om zo te zeggen, "een ijsklomp en een klomp boter kunnen worden
bijeen gevoegd, om zo voorts beide te smelten tot een vloeistof.
Als beide omgezet tot een vloeistof, tot voorts een vloeistofstroom, kan
zo'n vloeistofstroom elders weer worden opgevangen en tot stolling
komen  -  met als vangst een brok ijs en een stuk boter".
Aldus, gaan althans velerlei (reële) krachten van diverse unodeeltjes/
atomen over in stromen van velerlei c-veldenenergieën; en gaan deze
c-veldenenergieën middels c-veldbotsingen weer over in menige
unobadkrachten/biobadkrachten.
Met het installeren van een biobad middels c-velden, ontvangt een
biobad zo middels c-veldenoverdracht vanuit unodeeltjes/atomen (zie
van zo'n c-veld bijvoorbeeld denkthema 28, figuur g.) zijn eerste/
elementaire samengesteldheid.
Zo'n biobadsamengesteldheid gelijkt dan ook wel op de (gemiddelde)
samengesteldheid van de hem omringende unodeeltjes/atomen.

Als van zichzelf bezit een unobad/biobad reeds ("verticaal") een
oerkrachtige kernkracht en ("horizontaal") een reële spreikracht.
Met overigens daarbij nog diverse spillen  -  "horizontaal" een b-spil en
een s-spil, "verticaal" een v-spil  -  en een neutro/neutrospin; alsmede
electrische kracht en magnetische kracht.
Maar is dit een en ander onder c-veldoverdracht vanuit unodeeltjes/
atomen nog niet alles.

Eerstens al de overdracht, het uitdragen, van het meer vast geaarde
proton (zijn compacte massa) van elk der desbetreffende unodeeltjes
tot in en om de centrale kern van het biobad.
Hiermede bezit het biobad al van aanvang af een meer compacte vaste
aardende centrale kern.
Dat wil zeggen, niet een eerstens op zichzelf staande geaarde kern uit
eigen generering, maar een aldoor vanuit de omringende unodeeltjes  
in dat biobad gestorte kern, als een "aard(ende)hoop".
Een aldoor gestorte aardende kern, die zich voorts ook, als aldoor
instortend/degenererend, aldoor oerkrachtig stort tot in oerniets.
En met dit oerkrachtig instorten, vestigt deze aardende kern zich ook
aldoor aldaar krachtdadig  -  als in een krachtdadig standhouden van
het biobad met/in zijn centrale aardende kern.
En overweegt deze ín(een)trekkende vestiging in de desbetreffende
c-veldenbotsingen op de vestiging van elk der unodeeltjes rondom, dan
worden die c-velden als "strakker"  getrokken naar een méér standhouding
van die centrale kern alswel dat biobad.
Kortom, reeds in de installering zelf van een biobad, stelt dit biobad met/in
zijn centrale aardende kern zich (oer)krachtig standhoudend in in
betrekking tot-, in de c-véldenbetrekkingen met de omringende unodeeltjes.

Voorts, worden middels c-veldenoverdracht ook de aard en het leven der
    
aardende en levende neutronen der
    desbetreffende unodeeltjes uitgedragen
    tot in om en nabij de aardende centrale
    kern van dat biobad.
 
  Wordt er nu nog even slechts gelet op
    deze aardende bijdragen, dan zijn ook
    deze bijdragen slechts gestórte bijdragen,
    zonder zelfgenerering in het biobad, maar
    wel ter mede oerkrachtige standhouding/
    vestiging van dat biobad zijn aardende
    centrale kern in de degenerering tot in
    oerniets.
Danwel wat samengevat, is er van protonwege en neutronwege qua aard
zeg enerlei stort/"aardhoop" van geaardheid/"aarde" in alswel om centraal
een biobad.
En is deze aardende stort onderhevig aan wisselend meer ineentrekkend/
ontmoetingsrelatief en meer uiteentrekkend/scheidingsrelatief de b-spil
(bs; figuur b.).
In overwegend ontmoetingsrelatief in meer een een eenheid en in
overwegend scheidingsrelatief in meer gedeeld een tweeheid.

Allengs stabiliseert een biobad zijn bestaan/samengesteldheid zich meer
en meer  -  en waarvan nog nader.
Maar dat betekent dan ook onder andere, dat de aardende centrale kern
met zozeer meer afwisselend dán overwegend ontmoetingsrelatief zich
    
dicht ineen centraliseert tot in
   
zeg één part (p; figuur b-1.) en
    dán overwegend scheidings-
    relatief zich meer wijd uiteen
    decentraliseert tot in twéé                                            
    parten (p' en p"; figuur b-2.).
    Doch in een meer/zeer
     gestabiliseerd biobad is ook zijn
    centrale kern in een zogezegd
    concentrisch evenwicht van
    twee elkaar gelijke(ende) delen.
    Een zogenaamde centrale
    duokern (dk; figuur c-1.);
    bestaande uit een aardend en
    gevestigd partenduo; als zowel
    in eenheid alswel in tweeheid.
    Een gedeelde centrale duokern,
    die mede kan leiden tot een
    biobad(op)deling.

    Want ook de meer door of
    omstreeks de s-spil (ss)
    trekkende/werkende magnetische
    kracht (mk - mk) is een biobad
    eigen.
                                                                Doorgaans roteert een biobad
spreikrachtig (sk - sk) met/conform de rotatie/spin van de neutro (nt)  -  als
zogezegd de biobadspin (bbs - bbs) conform de neutrospin (ns/ns).
Evenwel kan de magnetische kracht/loop van dat biobad  -  juist ook wel
door een verandering van de c-veldenconstellatie betreffende de
desbetreffende c-veldenbotsing  -  komen te (over)heersen, wat zo zijn
gevolg heeft voor zowel de neutrospin alswel de biobadspin.
Want dan gewordt een neutrospin/biobadspin een zogenaamd neutrospan/
biobadspan.
Dan deelt een neutro/biobad zich in twee delen: een rechtsom (ro; figuur
c-2.) draaiend/spinnend deel en een linksom (lo) draaiend/spinnend deel.
Waarmede/waarin ook de centrale duokern meer een tweeheid wordt/is dan
een eenheid (als ck1 en ck2).
En bij dan tevens een overwegend scheidingsrelatieve b-spil (bs) trekken
beide biobaddelen/neutrodelen/duokerndelen uiteen tot in twee aparte/
zelfstandige biobaden (bb1 en bb2; figuur c-3.).

Hiermede is een eerste, zeg primitieve biobaddeling geschetst.
Bij daartoe geschikte atomaire omstandigheden, wordt elk biobaddeel voorts
compleet geïnstalleerd  -  met elk onder andere zijn biobadspin (bbs' en bbs"),
neutrospin (ns' en ns") en centrale duokern (dk' en dk").
Nogmaals, een eerste biobaddeling, die zich evenwel talloze keren kan
herhalen en daarmede de prille levende natuur kan bevolken met legio
biobaden.
Ongetelde biobaden, die (zich) reeds in wat/meer verschillende stoffelijke
natuurlijke aangelegenheden wat/meer verschillend kunnen voortgestaan/
ontwikkelen/specialiseren en zelfs hier en daar en ook meer en meer met
elkaar kunnen fuseren  -  maar van dit een en ander nu niet nader.
Behalve, dat er nog even terloops kan worden opgemerkt dat, waar
leven(de natuur) is, dit leven zelf ten zeerste wordt begunstigd met een
overvloedige aanwezigheid van vloeistof (zie ook denkthema 34, figuur d.),
zoals water.
En waar (allereerst al) het (aard)magnetisme de biobaddeling bewerkt, daar
zal het krioelend (biobad)leven zich aanvankelijk aan het zeeóppervlak
bevinden en verspreiden, aangezien (stoffelijk natuurlijk gezien) het
aardmagnetisme ín het zeewater nauwelijks werkzaam is.

Kortom, een duokern als een twee-eenheid, als concentraal twee zowel 
aparte/verdeelde alswel in/aan elkaar participerende/deelhebbende parten/
delen, die tevens ontvankelijk danwel onderhevig is voor/aan een
twee(op)deling.
Maar is intussen, in de installering van een biobad, het belang van een zeg
overmatige vestiging van een biobad, in het bijzonder van zijn duokern,
    
 temidden van de stoffelijke natuur
     aangegeven, echter tevens heeft een
     biobad wat betreft zijn eigenstandig
     voortbestaan nog een ander probleem
       -  namelijk het niet geleidelijk (in
     gravitatie) ingenomen/"opgeslokt" worden
     door een unodeeltje (tot een atoom).
     Naast voldoende zelfhandhaving van
  
   (aardend, zich vestigend) een biobad, is
     tevens temidden van de stoffelijke
     natuur voldoende stabilisering voor dat
     biobad (ter ook eigen levensbehoud/
     verlevendiging) een vereiste.
     En hiervan nog wat nader in het kort.

     In denkthema 28 is reeds de gravitatie
     behandeld; veldbotsingen met hun
     krachtige unobaden, waarmede de
     desbetreffende unodeeltjes onder andere
     naar elkaar trekken, ook de desbetreffende
                                                       unobaden worden geïnhaleerd, en dit een
en ander te heviger opgevoerd naarmate de desbetreffende veldbotsingen
meer frontaal zijn.
Naar de gegeven veldenconstellatie in figuur a., wordt in bijgaand figuur d.
een verschil aan gravitatie/aantrekking geschetst  -  onder andere wegens een
verschil van bijdragen daartoe uit verschillende unodeeltjessamengesteldheden,
met in achtname van het veldbotsingseffect (zoals wegens meer of minder
frontaal de veldbotsing).
Een eerstgegeven complexe veldbotsing (figuur d-1.) kan in eerste instantie
instabiel zijn; met een bedreven/bedrijvig verloop van het biobad (bb) in de
c-veldbotsing tussen de c-veldelementen x en y ten gunste van c-veldelement
y danwel naar unodeeltje/atoom b.
Evenwel verandert daarmede de totale c-veldenconstellatie wat betreft die/dat
c-veldbotsing/biobad (figuur d-2.), met een veranderde c-veldelementen-
confrontatie: de c-veldelementen p en q "komen het c-veldelement x te hulp"  
  -  en het totaal geraakt "al heen en weer wat schommelend" in evenwicht bij
een zekere c-veldenconstellatie.
"Alsof het totaal zich in een gespannen netwerk van elastiek bevindt".
Maar intussen heeft deze fundamentele stabiliseringsbedrijvigheid in de
installering van het biobad ook haar uitwerking, zeg maar haar nawerking en
medewerkende voortwerking in het geïnstalleerde op basaal niveau van dat
biobad.
En wel in het bijzonder, in de basale samengesteldheid van dat biobad, in het
daartoe zozeer geschikt, cóncentraal gelegen neutro"gebied".

Dit neutro"gebied" is niet slechts het neutro, de neutrospin, maar ook het
reeds zo te noemen neutrobad (nb; zie figuur a.).
Er bevindt zich in elk unodééltje, in vooral ook zozeer zijn T-profiel, een
gedijkracht (zie hiervan ook denkthema 29, aan de hand van figuur b.).
Bezit een unobád/biobad van zichzelf slechts een neutro/neutrospin danwel
eerstens een oerzuil, waarbinnen de ínkolkende oerkracht  en waarbuiten de
úitkolkende reële spreikracht, in een unodééltje/atoom bevindt zich ín de
oerzuil de neutronmassa en overigens ook de protonmassa.
En deze mass's zelf verworden zowel in ínkolkende oerkracht alswel in
úitkolkende reële kracht  -  dus binnenin de oerzuil.
En met de hier ook opwaarts trekkende Transcendente abstracte
substrahering, zet zich hier een wat vertraagd oerkrachtig (tot in oerniets)
neerwaarts trekkende danwel een wat/meer "nakabbelende" gedijkracht.
Terwijl voorts ook deze gedijkrachten der desbetreffende unodeeltjes/
atomen middels de c-velden worden uitgedragen/overgedragen tot in
concentraal het biobad als het reeds zo genoemde neutrobad.

Het neutrobad is als gelegen in het T-kruispunt van het T-profiel van het
biobad; en is althans, concentraal, wat/meer/zeer ontvankelijk voor de
invloed van, concentraal, de omringende/roterende neutro/neutrospin.
Allengs en al meer wordt het neutrobad doortrokken met meer en meer
concentrische cirkels/rotaties: van absoluut évenwichtig leven  -  maar
hiervan in het volgend denkthema nog wat nader.
Maar althans vindt het stabiliseringsproces van een biobad zijn
stimulerende bekroning in een (neutro/neutrospin zijn) neutrobad.

Tenslotte, hierbij niet te vergeten de overdracht van ook de rotatiekracht
van elk der unodeeltjes/atomen (zie ook denkthema 32, aan de hand
van figuur a.) tot in het biobad.






                                                    * - * - * - *