Maak  Kennis  Met  Kennis  En  Blijf  Bij  Kennis.                                                  
                
     
                                       
                                                                  
Denkthema  41.   De levenskiem; plantaardig.

In de ontwikkeling der levende natuur wordt de samengesteldheid van een
levend(e) eenheid/organisme steeds ingewikkelder.
In de levensstrijd tussen organismen als zeg inhalige individuen, in veelal
ook een gebrek aan de nodige stoffen voor de stofwisseling/bioconditionering,
in menig falen van een levenseenheid als instrument, enzovoort, verkeert een
organisme altoos in een staat van vergankelijkheid, van reeds de eerste
aanvang af in de afwisseling van verwording en aanwas  -  van een door de
desbetreffende duo-ipartencomplexen aldoor wer bewerkt herstel, der
overlevenden, van de eerder verworven (samen)gesteldheid, wat tevens
gepaard gaat met een al degelijkere constructie en werking van dat
organisme.
En worden er in de historische ontwikkeling der levende natuur middels
onder andere enige samenleving ook menige samenwerkingen aangegaan
tot al grotere, ingewikkelder samengestelde en werkende organismen, ook
ter voortleving onder al meer verschillende omstandigheden.
Zo fuseren multi complexe nederzettingen/"strikken" tot allerlei een-cellig
bestaan (zie ook denkthema 39, aan de hand van de figuren b. en c.); en
ook vele levende cellen tot een meer-cellig bestaan.

Tot deze eerste categorie behoren de bacterie en de virus.
Waarbij blijkt, dat zeg maar de aloude strijd tussen meer aardend standvastig
leven en meer levend het meer gestabiliseerd, zelfstandig leven niet altijd ten
gunste van het leven is beslist.
Zo is de virus veel meer aardende celkern, met een zozeer standvastig
bestaan  -  als "meer tot de stoffelijke natuur behorend".
Daarmede is een virus, met zozeer een duo-ipartencomplex, gespecialiseerde
biobedrijvigheid; en, vanwege betrekkelijk weinig celplasma, zoveel te minder
in het feitelijke biobedrijf  -  waarbij dientengevolge er ook weinig sprake is
van stofwisseling.
Als alsnog voldoende "verpakt" in een celplasmatische "levenskring", met de
nodige "voelhorens" betreffende de wisselende omstandigheden ter
voortbestaan, beschikt het standvastig bestaan met de virus wel degelijk over
een deugdelijk voortbestaan.

Een bacterie daarentegen is vol leven, bezit volop celplasma, met daarin wat/
meer her en der verspreid enige duo-iparten"snoeren".
Een bacterie is derhalve niet zozeer beschikkend bedrijvig, maar des te meer
in feitelijk biobedrijf; terwijl in het betrekkelijk vele celplasma ook de
stofwisseling een gezet onderkomen heeft.
Een bacterie leeft en werkt derhalve veel meer samen met het celplasma van
een meer-cellige dan een virus  -  en kan derhalve van groot nut zijn voor die
meer-cellige (en zichzelf).

Maar nu voorts zal wat nader worden ingegaan op het meer-cellig bestaan.
Een meer-cellige, waarin in menige cel, met zeg eerstens al centraal dé
(hoofd)individuele cel, de levenswaarde zozeer gedijt . . . . dat zelfs in die
celkern, tussen de ipartensnoeren van het desbetreffend duo-ipartencomplex,
het leven komt te overwegen.
Dat wil zeggen, het leven trekt vanuit de levenswaarde ook opwaarts.
Want, zoals al eerder aangegeven, de (on)stoffelijke natuur, de levende natuur,
zij bevinden zich vooral ook in het Transcendente onzijdig bestaan; en trekt,
in/met opwaarts de substrahering (sb; zie figuur a.) van het inspirerend (ins)
       
Transcendente denken tot
       in de Transcendente 
       kosmos (km), het (cellulair)
       opperwezen (ow) wat/meer
       mede op vanuit basaal de
       levenswaarde (lw), en
       wordt vooral ook vanuit
       eerstens zozeer de
   
   levenswaarde het
       opperwezen ook
       verlevendigd (v).
       Het meer áárdend
       duo-ipartencomplex (di),
       met middenin wat/meer
       (opperwezenlijk) leven.
       En kan dit leven inwendig/
       middenin het
       duo-ipartencomplex zozeer
       liggen opgevoerd en komen
te overwegen, dat zijn betrekking met het aardend duo-ipartencomplex rondom/
uitwendig een geniale betrekking is (zie van een geniale betrekking, als
binnenstebuiten gekeerd de doorgaans gangbare betrekkingen met ineen/
centraal de aard, bijvoorbeeld denkthema 15, figuur f.).
Vooral met het levendig samenleven komt zo'n geniale betrekking optimaal tot
stand in een opperst individuele levende cel (zie van de individuele cel in een
cellentrio voorgaand denkthema).

Maar intussen, zoals reeds opgemerkt, is vanaf haar prilste bestaan de levende
natuur zo onderhevig aan stoffelijke invloeden vanuit de (on)stoffelijke
natuurlijke omgeving, dat elk organisme in talloze herhalingen aanwast tot een
maximaal (samengesteld) bestaan en verwordt tot een minimaal (samengesteld)
bestaan.
Voor een meer-cellig organisme beduidt dit dat het aldoor, van allereerste
aanvang af, weer aanwast vanuit een een-cellig bestaan; en mag worden
aangenomen, in een lange historische ontwikkeling van ook verlevendiging, dat
zo'n een-cellig bestaan dat van een individuele cel is in geniale betrekking.
Wat niet wil zeggen, dat daarop alle andere cellen van het meer-cellig
organisme van een al even zo levendige geniale betrekking zijn; maar, zeg na
een " binnenstebuitenkering in de aanwas", elk van zogezegd een meer gangbare
betrekking met voldoende overwicht van inwendig het/de aardend(e)
duo-ipartencomplex/celkern op uitwendig het leven/celplasma.
Doch wat hierbij nu voorts de speciale aandacht vraagt, is de aanwas van een
meer-cellig organisme(/individu) middels celdeling vanuit aanvankelijk een
(individueel) een-cellig bestaan.
Reeds van eerste aanvang af, ondergaat elk(e) lid(/biobad/cel) van de levende
natuur de deling, van een lid in twee leden (zie hiervan denkthema 36, aan de
hand van figuur c.).
En voltrekt daarmede de aanwas van een-cellig naar meer-cellig zich dan ook
met tevens de aloude deling, met celdeling op celdeling, waarvan nu in het
bijzonder nader.

Aanvankelijk zullen de primitieve biobaden alsmede voorts ook de primitieve
levende cellen zich hebben gedeeld tot een zeer grote menigte daarvan  -  juist
ook in het (oceaan)water, ter voorziening van leven en verlevendiging, met
tevens de aanwezigheid van de nodige stoffen ter constructieve bouw van het
desbetreffend organisme alsmede voor de stofwisseling/bioconditionering ten
behoeve van ook allerlei beschikkende en feitelijke biobedrijvigheid.
Met de voortgaande ontwikkeling wordt elk organisme ook ingewikkelder qua
samengesteldheid en biobedrijvigheid; en dient daartoe een keur aan
vloeistof en stof aanwezig te zijn voor een geslaagde (cel)deling in het voorzien
van een gezond kroost aan organismen.
Daartoe zet zich veelal ook wel een deswege keurende keurpost in bijvoorbeeld
het celplasma in, die tevens als seinpost dient om het desbetreffend
duo-ipartencomplex keurig te informeren en eventueel aan te zetten over te
gaan tot celdeling.

Zo'n celdeling nu als zodanig voltrekt zich althans aanvankelijk, en in de loop
der historische ontwikkeling dan toch wel min of meer, onder/door de inwerking
van het magnetisme (zie figuur c., denkthema 36).
Deze magnetische kracht (mk; figuur a-2.) is de stoffelijk natuurlijke verwerkelijking
van het Transcendente inspirerend denken (ins; zie ook denkthema 29, aan de
    
hand van figuur f.).
    En waar de "horizontale"
    magnetische kracht
    (mk - mk; figuur b-2.)
  
  zich verhevigt, doorzet,
    dan gaat dat doorgaans
    ten koste van de daaraan
    gerelateerde "verticale"
    gangen/krachten  -  zoals
    Transcendent de
     "verticale" substrahering
     (sb; figuur b-1.) alsook
     stoffelijk natuurlijk de
     "verticale" oerkrachtige
     afgang (ok) tot in oerniets
     (on).
Dat wil zeggen, in de samengesteldheid van een celkern, zal bij opkomend
magnetisme daarin het "verticale"  opperwezen (ow; gerelateerd aan de
Transcendente substrahering) zich neerwaarts nestelen als middenin het
duo-ipartencomplex (di), met daarin ópwaarts trekkend de levenswaarde (lw; als
het zozeer verlevendigd en saamgebald neutrobad bovenaan de "verticale"
oerkracht; ok).
De in een levende cel het leven zozeer dirigerende, plooiende levenswaarde, die
zich nu ontplooit tot een zogenaamde levenskiem (lk)  -  die een levende cel in
celdeling mede doet ontkiemen tot in twee volledige levende cellen.

Dat wil zeggen, de deling dier levende cel tot in twee levende cellen berust
vooral op schéidingsrelatief het úiteen (u - u) trekken der twee ipartenstrengen.
Het tesaam verblijven van twee ipartendelen als duo-ipartencomplex in de kern
van een biobad alswel van een levende cel is het resultaat van een zeker
evenwicht tussen ineen-uiteen danwel ontmoetingsrelatief-scheidingsrelatief der
centrerende oerkracht en decentrerende spreikracht dier levende cel.
En wegens het nu, onder magnetische invloed, opkomen der spreikracht,
trekken de twee duo-ipartenhelften áctief krachtig úiteen (zie van reeds zulk een
biobaddeling denkthema 36, aan de hand van de figuren b. en c.).
En de reeds vanouds aanwezige levenskiem, in vergelijk met de levenswaarde
ook wat/meer stoffelijk begiftigd/doortrokken, past daartoe het levend celplasma
aan.

De opkomende cóncentrische levenskiem concentreert het levende celplasma
met/in wat/meer concentrische cirkelingen.
Danwel, plooit de levenskiem, aangepast aan de levende celkerndeling, al
vervoegend/samenvoegend de vele zeg lokale vervoerswegen in het levend
celplasma tot meer enkele zeg regionale vervoerswegen (rv, rv, . . .).
Om middels deze plooiingen het levende celplasma te voeren en te vervoeren
tot in twee gelijk(end)e helften, elk toegedaan een zekere helft van de levende
celkern in de celkerndeling.
Met de actief krachtige celkerndeling, ontplooit/ontkiemt daaraan aangepast zo
dan ook zoveel levendiger het levende celplasma; als een gezette tweedeling,
elk deel gezet om de helft van het uiteen getrokken duo-ipartencomplex.











Dit delingsproces, danwel een dergelijk delingsproces, heeft zich reeds
voltrokken bij het eerste ontstaan/bestaan van een biobad.
Het heeft zich in een lange historische ontwikkeling door en door vervolmaakt
en gespecialiseerd, naar ook de vereiste van zekere, vooral stoffelijke
omstandigheden alsook naar het resultaat van allerlei samenleving.
Kortom, dit delingsproces en ook weer de aanwas van elk der delen liggen
informatief opgeslagen in elk der helften van het (aanvankelijk en navolgend)
duo-ipartencomplex  -  ingevoerd, in allerlei relaties gevestigd/bevestigd en
uitgevoerd.
Na, of eventueel reeds wat/meer tijdens de levende celdeling (figuur c-1.),
wordt er biobedrijvig gewerkt naar/aan een volledige levende cel aangaande
elk der delingshelften  -  met een eigen stofwisseling, bioconditionering,
enzovoort (figuur c-2.).
Een tweetal, ook samenlevende levende cellen, met een verkeerspost (vp)  -  
als het zo belangrijk middelpunt hunner onderlinge betrekkingen  -  en zelfs
wel een/meerdere zogenaamde verkersregel(s; vr - vr), waarin de
verkeerspost zich ontmoetingsrelatief - scheidingsrelatief uitlegt en zet naar
wat gangbaar is aangaande de desbetreffende omgang tussen die levende
cellen.
Een meer-cellig, hier alsnog twee-cellig bestaan, waarin de levende cellen
ten zeerste op elkaar liggen betrokken, met eigen betrekkingen die ook de
ander zozeer eigen worden alswel geworden zijn.

En simpel gezegd, volgens de historische ontwikkeling, van een aldoor
wisselende opgang/bouw en afgang/afbraak, met daarvan opgeslagen
instructies in de desbetreffende duo-ipartencomplexen, gaat ook elk der
levende cellen van dit tweetal, volgens dus vooral ook de vergaarde
instructies in/van de desbetreffende duo-ipartencomplexen hieromtrent,
nog weer over tot een volgende levende celdeling  -  voorzover de
historische ontwikkeling reeds was gevorderd tot een meer-cellig bestaan
(van meer dan twee).
De deling van de ene levende cel in levende cel A en levende cel B (figuur
d.) en de deling van de andere levende cel in levende cel C en levende cel D.
En kunnen/zullen deze voortgebrachte levende cellen op hun beurt weer tot
celdeling overgaan, enzovoort.
Een menigte, ten zeerste op elkaar betrokken levende cellen, die zich onder
   
elkaar  -  vanouds en
   voorts ook instructief
   oerkrachtig en reëel
   krachtig (zie hiervan
   ook denkthema 29, aan
    de hand van figuur e.)
     -  eerstens zullen  
   zetten naar het van
   Transcendentwege
   gegeven basispatroon
   van een opperoptiek/
   opperkegel.
   Aldus, eenvoudig
   gesteld, het opwaarts
   zich zetten van levende
   cel B boven levende cel
   A als levende cel B' en
   het opwaarts zich zetten
   van levende cel D boven
                                                                                        levende cel C als levende
                                                                                        cel D'.
Nogmaals, zeer eenvoudig gesteld, want de levende cellen zetten zich ook
rondom tot zeg een opperkegelmantel; waarbij ook nog weer een ander patroon
ter zetting zich doet gelden (waarvan nog nader).
Ook is de verhandeling van dit een en ander, voor de eenvoud voornamelijk
(3-)dimensionaal gezien, wat te eenvoudig gesteld; want zoals er alom (de
verwording tot in) het niets is, zo is er daartegenover ook alom (de opgang tot
in) het Transcendente  -  zodat het zich zetten der levende cellen tot een
kegelstolp, de stolp practisch wel een bolwand kan/zal zijn.
Maar het blijft ook voorts bij deze (te) eenvoudige verhandeling.

Deze uitspruiting volgens zogezegd het gegeven Transcendente patroon
opwaarts, met levende celdeling na levende celdeling, is zeg maar de eerste
plantaardige scheut ofwel een zogenaamde plantaardige spriet(stengel/stam).
En zoals ook in figuur d-1. geschetst, heeft zo'n spriet meerdere opperwezens
(ow,ow), waarvan het zogenaamd organisch opperwezen (oow) centraal
staat in het desbetreffend plantaardig organisme.
Dit organisch opperwezen is als opgericht in/op de verkeerspost (vp) van/
tussenin samenlevende levende cellen (A en C) of juister, bestaat het
organisch opperwezen opwaarts uit meerdere/vele verkeersposten (vp, vp', . . .);
en dient/beheert derhalve het organisch opperwezen het desbetreffend
samenlevend organisme als één totaliteit.
De plantaardige spriet, zo zal nog blijken, is als de "ruggegraat" van de
desbetreffende plant; en is het organisch opperwezen nog weer zeg maar het
merg in deze spriet/"ruggegraat".
In het al groter en groter worden van de plantaardige spriet, als bestaande uit
vele en vele levende cellen, zal ook menige levende cel zich zetten in dit merg,
dit organisch opperwezen (zie hiervan nog nader in het vervolg); maar intussen
en aldoor voert centraal het organisch opperwezen/merg, aldoor geïnformeerd
en instructief /constructief, zogenaamd het centrale geméne biobeleid
aangaande de totale plantaardige spriet (alswel de totale desbetreffende plant).

Tevens is concentraal/rondom het organisch opperwezen de plantaardige
spriet ook volop in beschikkende en feitelijke bedrijfsvoering.
Middels stofwisseling/bioconditionering zijn ook hier de levende cellen van de
plantaardige spriet, elk voor zich en onder elkaar, met/middels het desbetreffend
opperwezen en ook rondom het opperwezen, zeg maar locaal en regionaal in
biobedrijf.
Evenwel, als voor het welzijn van de totale plantaardige spriet, plant, immer als
ondergeschikt aan het centrale gemene biobeleid van het organisch opperwezen.
Trouwens, zoals de levende cellen worden opgevoerd naar (rondom) het
centrale organisch opperwezen (zoals met B
B'), zo voeren ook de opperwezens
naar en tot in het organisch opperwezen; en zijn met deze directe contacten/
betrekkingen met het organisch opperwezen de zeg concentrale opperwezens
zelf als reeds doordrongen van het gemene totaliteitsbelang van de plantaardige
spriet, van de desbetreffende plant.

Blijft nog over de decentrale zone ofwel zogezegd de huid(/bast; h/h) van de
plantaardige spriet.
Met de plantaardige huid is de plantaardige lévensnatuurlijke spriet aldoor in
contact/betrekking met de wisselende stóffelijke natuur rondom.
En met het (aanvankelijk en ook vervolgens) voortbestaan van een organisme
in volop het (zee)water, wordt/is de huid doordrongen en vervuld met vloeistof
  -  ten leven (waarvan nog nader); als dan ook wel een vloeistofreservoir ten
dienste van het overige organisme.
Evenwel bevinden zich in het water ook menige opgeloste stoffen en zwevende
stofdeeltjes van vaste en luchtige aard in velerlei compromitterende contacten
met de levendige vochtige huid; echter leidend tot allerlei compromis, om alsnog
mede deel uit te (gaan) maken van de huid(samen)gesteldheid zelf.
Zo is de levende huid, als zeg ook wel de samenhouder van de/het
desbetreffend(e) spriet/organisme, ook wel zozeer te kenmerken als van een
(vaste/vloeibare/luchtige) stoffelijke natuur.
Daarmede verzorgt de huid, als behorend tot zeg maar de twee flankzones  
(figuur d-2.; fz, fz) van een aldus nogal stoffelijke gesteldheid (st, st), met de
middenzone (mz) van/rondom het merg van een zozeer levendige (le)
gesteldheid, middels stofwisseling mede de bioconditionering (zoals al eerder
uiteengezet) van het desbetreffend organisme.

Overigens voert o
ok hier het merg het                                                                                                                                                     zogezegd huishoudelijk beleid  -  "ten
   huize van de/het spriet/

   organisme", bijeen houdend
   deze/dit spriet/organisme met/in/
   uit de éénheid van het éne
   gelegerde verkeerspostental
   (vkt) der in elkaar overgaande/
   opgaande verkeersposten.
   Met/in/vanuit zijn opperste
   samenleving, van tenslotte
   ook de verkeersposten onder
   elkaar, is het mergbeleid wel een
   organiserend beleid te noemen;
   want alle inkomende
   verschillende informatie wordt in
   één organische eenheid
   ondergebracht, en alle uitgaande
   schikkingen worden in
   samenlevend verband, als al
   samenwerkend, van meer of
   minder alle (onder)delen onder
   
elkaar getroffen.
   En trouwens elk (onder)deel van
                                                                            een organisme leeft(/werkt)
zodoende niet slechts voor zichzelf, maar als een medeorganiserend orgaan voor
ook (alle) andere delen van dat organisme.
Tenslotte, liggen alle delen van een organisme al samenlevend als uitgedrukt in
de ene samenlevingsband van het desbetreffend merg; en kenmerkt de zekere
verscheidenheid van dat "gezelschap" zich door het levend merg als van een
zekere levensstijl.

Voorts, behoudens dit van Transcendentwege gegeven "verticaal" patroon,
waarnaar het organisme/cellenbestand  zich zet en voortleeft/samenleeft/bedrijft/
enzovoort, is er ook van natuurwege zeg een "horizontale" richtlijn waarnaar een
organisme zich zet/ontwikkelt, leeft enzovoort.
Immers, de "verticale" verkeerspostenreeks, het organiserend opperwezen (oow;
figuur e-1.), wordt doortrokken met vele (min of meer) "horizontale" levendige
gelegerde voerwegen (zoals vw - vw); en deze voerwegen voeren/zetten  -  zeg
maar vooral ook in het kader der "horizontale" uittrekkende reële spreikrachten  -  
de aanwas van levende cellen middels levende celdelingen ook terzijde uit
(zoals met A en B).
Een zeg "op velerlei hoogte kruislings" samengesteld organisme; en waar het
(zee)water zozeer het/de tehuis/omgeving was en is voor zo heel veel organismen,
daar exploiteren, zogezegd, de voerwegen, met de huid (h/h), de omringende
vloeistoffen; met wat daarin eventueel is opgelost aan gassen en vaste stoffen.

Zoals al eens eerder aangegeven (bijvoorbeeld reeds met denkthema 34,
        
figuur d.), zijn vloeistof (vl ,vl; figuur f.), als het
        radiaal evenwicht tussen in en (i) enige aard
        en uiteen (u - u) enige activiteit, en leven (le),
        als zelfstandig/circulair, nauw aan elkaar
        verwant.
        Deze onderlinge overgang tussen vloeistof
    
    en leven, de hier zo te noemen
        levensvoorziening, voltrekt zich vooral in het
        levendig celplasma (zoals in cp), tussen het
        celplasma en de wateromgeving, doorgaans
        ook als vloeistof/watermoleculen ingevoerd
        en uitgevoerd door levendige gelegerde
        voerwegen.
        En dit een en ander onder aardse
        temperatúúrveranderingen, waarmede de
        levende natuur reeds van eerste aanvang af
                                                       te maken heeft gehad.
Gaat de temperatuur omhoog, wordt de (water)vloeistof actiever, dan wordt het
vloeistofevenwicht verbroken en in de levensvoorziening gaat er dan leven over
in zeg meer uiteen actief (l, l, . . .
u' - u').
Gaat daarentegen de temperatuur te meer omlaag, dan gaat er leven(sstabiliteit)
over in wat/meer ineen enige aard(standvastigheid; l, l, . . .
i').
Aldus, slechts bij een zekere temperatuur is het desbetreffend organisme volop
in leven (bij vl/ vl
le) in de feitelijke biobedrijvigheid van het schikkend/
stabiliserend/concentrerend levend celplasma zelf.
De desbetreffende levendige voerwegen hebben zowel contact met de
desbetreffende geaarde duo-iparten (zoals di/di; figuur e.) alswel met het
organiserend opperwezen (oow).
Dat wil zeggen, de beschikkend biobedrijvige celkernen krijgen allengs meer
invloed op de levensvoorzieningen (in de desbetreffende levende celplasma's),
op de geschikte temperatuur ten leven  -  en wordt dit zogezegd als erfmateriaal
in de voortplanting der planten meegenomen.
En ook het organiserend opperwezen reageert op "extreme"/ongepaste
temperaturen wat betreft het totale desbetreffend organisme.
Zo kan het, bijvoorbeeld bij de mens, zijn dat de mens "geheel in zweet uitbreekt"
ter mindering van zeg de lichaamstemperatuur.
Of, "hij rilt over al zijn leden" ter opwarming.

Overigens hebben deze "horizontale" ontmoetingsrelatieve-scheidingsrelatieve
(be) trekkingen ook hun zekere invloeden en resultaten tussen het meer
innerlijke en het meer uiterlijke van dat organisme.
Er komt te meer invoer en uitvoer tot stand tussen het organisme en zijn
omgeving, die trouwens van zowel stoffelijke natuurlijke aard en activiteit alswel
van levend natuurlijk leven kan zijn.
Allerlei beschikkende en feitelijke biobedrijvigheid der levende cellen reageren
hierop, profiteren ervan, alsmede de stofwisseling/conditionering in alle delen
van dat organisme.
     
Zelfs het immer hierin zozeer ontmóetingsrelatief/
     íneen/centraal gelegen organiserend opperwezen
     verandert hiermede ook wat/meer van 
     (samen)gesteldheid; de zozeer levendige
 
   verkeerspostenreeks gewordt ook van wat/meer
     stoffelijke geaardheid.
     Kortom, ook hiermede ontwikkelt zich een
     conditionerende gesteldheid voor het organisme
     in zijn geheel alsook op allerlei laag/niveau  -  
     tussen decentraal de nogal stoffelijke huid/
     omgeving (st - st; figuur e-2.), concentraal/
     plasmatisch het zozeer levend (le - le)
     organisme en hier dan ook centraal het
     organisch opperwezen van een nogal/meer
                                                   stoffelijke (st') gesteldheid.

Tenslotte is van allereerste aanvang af voor het leven en de levensontwikkeling
de stoffelijke natuur, waarin het leven gedijt en opwast, met haar drie
aggregatietoestanden  -  van vast/"onder"- vloeibaar/"midden"-gas/"boven"  -  van
groot belang.
Het leven mag dan zozeer in het vloeibaar middengebied, het (zee)water, zijn
leefgebied vinden, maar ook hierin bevinden zich allerlei (opgeloste) vaste
stofdeeltjes en luchtige gassen, waarnaar het voortlevend leven zich voegt.
En zich allengs evoluerend "tot op het droge", leeft ook hier het leven zich
(aan)gepast in en uit in de gewijzigde omstandigheden met onder andere
allerlei daartoe dienstige constructies.
Hoewel ook voor "de plant op het droge" de vloeistofvoorziening (water) van een
eerste levensbehoefte is en blijft, tevens ontwikkelt de plant zich hier specifiek
in betrekking tot de luchtige atmosfeer met bijvoorbeeld de aanmaak van enig
blad, een bladerenkruin (zie ook figuur g.), voor ook allerlei gasvervoer in en uit,
dienstig de stofwisseling/levensconditionering, alsmede tot de vaste ondergrond
zoals met de aanmaak van enige worteling, een wortelgestel, ook middels
invoer en uitvoer dienstig de stofwisseling/levensconditionering.
Een plantenleven, dat zich in de stoffelijke natuur op (zowat) de gehele aardbol
handhaaft.








                                                        * - * - * - *