Maak  Kennis  Met  Kennis  En  Blijf  Bij  Kennis.



Denkthema  43.    Geestelijk de mens.

Planten en dieren, zij ontwikkelen zich voort naar een al grotere
perfectie van samengesteldheden, van functioneren, van een
werkzaam voortbestaan,van een veelheid aan verschillende
beschikkingen, enzovoort.
Daarbij zijn de dieren van de planten te onderscheiden door
vooral ook het bezit van zenuwen, van zenuwwerkingen/
spierwerkingen.
Ook zijn de dieren z
elf weer te verdelen in twee hoofdgroepen
 
   -  de insecten en de
   gewervelden.
   Zoals in het vorig
   denkthema vermeld, zijn
   beide groepen het product
   van een verschillend, zeg
   voorgelegd ontwikkelings-
   patroon  -  dat van de
   opperoptiek voor de
   insecten en van de
   onderbouw voor de
   gewervelden.
   Dat wil zeggen, beide
   ontwikkelingspatronen
   zijn dienstig voor zowel
   de insecten alswel de
   gewervelden; maar voor
de insecten eerstens/overwegend de opperoptiek en tweedens de
onderbouw ("zo heeft, bijvoorbeeld, de vlinder als insect alsnog
als rups mede de onderbouw aangedaan") en voor de gewervelden
eerstens/overwegend de onderbouw en tweedens de opperoptiek.
In de ontwikkeling "naar al hogerop", naar en tot in zelfs het
Transcendente bestaan, staat zowel een insect alswel een
gewervelde "een blik in de Transcendente ruimte", met overigens
(vanuit zichzelf, vanuit eigen inbreng) een éigen, tentoongesteld
zicht op wat de aanbrenger zelf toebrengt.
Typisch is daarbij, spits de opperoptiek, de ontwikkeling van het  
facetoog van het insect en, gerond de onderbouw, het bolle oog
van de gewervelde.

Maar wordt er gelet op het psychisch bestaan van insect en
gewervelde, dan hebben zij daar ook reeds aanstonds deel aan  
  -  zij het eerstens hoogst primitief.
Zoals reeds in hoofdstuk 1.  uiteengezet omtrent het denken
  -  aangaande zeg maar de onderbouw het verstand en de
opperoptiek het intellect  -  dan behoort het slechts maar
bezige ontmoetingsrelatief - scheidingsrelatief ímmobiele
lineair denken tot het bezit van zowel een insect alswel een
gewervelde.
Concréét dit simpele vervoegend denken van verstandelijk de
onderbouw (zie ook figuur a.) en intellectueel de opperoptiek,
met nog weer onderaan fundamenteel de vooral oerkrachtige
bedrijvigheid (naar allerlei nijvere, drijvende, strevende en
andere bezigheid), behoort reeds van aanvang af, aanvankelijk
zeg zeer primitief, de dierenwereld alsook trouwens de
plantenwereld toe.
Een onbewust denkproces, dat zich, bijvoorbeeld, kan ontwikkelen
tot allengs een meer levendig/bewust denken/denkproces  -  aldoor
steeds in concreetheid, als niét mede in slechts abstráctheid zichzelf
beschouwend/bespiegelend alswel, concreet-abstract, in een elkaar
wederzijds beschouwen en beïnvloeden.
Meer en meer, naar wat allerlei constructie en (be)werking in
concreetheid daartoe te bieden heeft en aanbrengt, vervolmaakt in
de (historische) ontwikkeling het concrete denken zich naar wat in
hoofdstuk 1. aangaande het concrete denken verhaald is.
Hoewel aldus niet in abstract/zelfbeschouwend besef, geeft menig
dier in velerlei neurotische activiteit blijk van aandachtige
oplettendheid en innerlijke (ver)werkingen, als van overleg en
voornemen, van herkenning en besluit, enzovoort.
Kortom, in concreetheid blijkt ook in de levende natuur het
aandachtig denken een hoge vlucht te kunnen nemen.
Doch het menselijk denken gaat deze vlucht nog te boven in
tevens een abstract denken  -  en waarvan nu vervolgens.

Het typeert ook het gewerveld dier, dat het centrale opperwezen
ook hier inderdaad centraal staat  -  als zelfs in een overvloedige
mate van hals-ruggegraat met veelal ook nog een staart.
Een centraal opperwezen, bestaande uit legio atomen, moleculen,
waarbij reeds elk atoom de samenvoeging is van een of meer
unobaden met een of meer unodeeltjes tot in een of meer
unokrachten (zie hoofdstuk 2., de stoffelijke natuur).
Danwel, in het kader der verlevendiging, weinig of meer maar
toch wel aldoor en aldoor in de levende natuur, valt hier voortaan
te spreken van biobad (bb; figuur b.), biodeeltje (bd) en
biokracht (bk).
Een biobad, bestaande uit "verticaal" een tot in het oerniets (on)
     
afgaande, ineen
    trekkende oerkracht (ok),
    "horizontaal" een meer
    wijduit uiteen trekkende
 
  spreikracht (sk) en
    daartussenin neutraal een
    levendig neutrobad (nb).
    Voorts een biodeeltje,
    "verticaal" oerkrachtig en
    "horizontaal" spreikrachtig,
    Waartussenin neutraal een
    gedijkracht gedijt die,
    voorzover lévendig
    krachtelóós, van een
neutrale levensenergie mag heten (zoals bijvoorbeeld ook het in
zich krachteloze veld veldenergie is).
Overigens wordt een (enkelvoudig) biodeeltje ook nog bevolkt
door een protonmassa (pm'), een neutronmassa (nm') en (massaal)
een electronmassa(al; em').
En voegen deze beide zich ook veelal samen tot in een biokracht
waar, als biokracht, het verlevendigingsproces reeds meer en
meer is gevorderd.
Ook een biokracht bezit een protonmassa, neutronmassa en
electronmassa(al), maar zijn deze, in de onderlinge overgang van
aard (zoals pm') en activiteit (zoals em') tot in leven (zoals tot in
nb'), in aard
leven  activiteit, hier al deels overgegaan in een
al meer opkomend lévend neutrobad.

Bij zulk een voortgaande verlevendiging, van een biobad en een
biodeeltje tot in gezaam een biokracht, zijn er enkele opmerkingen
te maken.

Ten eerste al zo'n biokracht zelf.
Gesteld, in een al voortgaande verlevendiging wordt/is zo'n
biokracht allengs optimaal verlevendigd, waarin aard en activiteit,
dit is protonmassa, neutronmassa en electronmassa(al), allengs
optimaal zijn overgegaan/opgegaan in een neutraal/levendig
neutrobad.
De biokracht, als dan bioënergie geheten, is dan een en al leven
geworden  -  als dan een opperlevendige biokracht/bioënergie
geheten.
Met het samenvoegen/verdwijnen van aard en activiteit tot in
leven, in de samenvoeging/verdwijning van protonmassa,
neutronmassa en electronmassa(al) tot in een neutronbad, zijn
ook de desbetreffende genereringen verdwenen danwel overgegaan/
opgegaan tot in één generering van het neutrobad danwel van de
slechts levende
bioënergie.
    Maar inzake het/de opperleven/
    bioënergie, hieromtrent volgt
    nog een nadere uiteenzetting.

    Ten tweede, het als eerste
    zozeer zich verlevendigend
    biobad.
    Het biobad  -  zelf als biobad
    aldoor gevoed uit een zekere
    voortgaande veldbotsing  -  dat
    tevens aldoor met een zeker
    biodeeltje  -  dat overigens als
    biodeeltje aldoor wordt gevoed
    in een drieërlei generering
    (namelijk die van aard, activiteit
    en leven) uit oerniets  -  zich
    verenigt tot in een biokracht.
En zover nu een "op zichzelf op een veldbotsing balancerend" biobad
met een biodeeltje opgaat tot in een biokracht, in zoverre is dat
biobad dan overgegaan/opgegaan in een/het uit generering zelfstandig
bestaan van een biokracht.
Het is "alsof een wat vaste droge lading, van het biodeeltje, aldoor
wordt bevochtigd, vanuit/met het biobad, en als vóchtige láding
voorts komt te verkeren onder allerlei natuurlijke aandoeningen".
En waar dan het verlevendigingsproces voltooid geraakt/is, tot in
één "dikvloeibaar" opperleven, waarin dan trouwens ook de
aardgenerering en de activitietsgenerering zijn overgegaan/opgegaan
in slechts één opperlevensgenerering, daar heeft daarmede het
aanvankelijk zo vergankelijk biobad een immer aanblijvend/
voortbestaand bestaan verkregen uit aldoor opperlevensgenerering.
Maar wat betreft het verlevendigingsproces daartoe, nu voorts
hiervan nog wat nader.

Het verlevendigingsproces vindt eerstens plaats in (een der
verkeersposten van) het centrale opperwezen dat daartoe het
meest ontvankelijk is.
In de opperoptiek wordt zo'n levendige verkeerspost geflankeerd
door weerzijds wat/meer stoffelijke zettingen (zie bijvoorbeeld
denkthema 42, figuur g-1.; maar ook in dit denkthema 43, n in
figuur c.).
Tevens wordt zo'n trio (x-y-z) doorkruist door (op rij samengevat)
een vijftal zettingen van de ook aldoor opgaande onderbouw (m;
met a-b-c-d-e), met elk der zettingen wat/meer levendig of wat/
stoffelijk.
Het resultaat is dan een gezame zettingenreeks (mn; a-bx-cy-dz-e),
waarin alsdan in een desbetreffende verkeerspost (cy) de
verlevendiging van biobad en biodeeltje naar een te meer
zelfstandige/opperlevende biokracht/bioënergie te meer gedijt  -  
wat trouwens reeds het geval is in ontmoetingsrelatief het trio
x-y-z (in x
y  z).
     
Hierbij is het wellicht reeds
    dienstig er op te wijzen dat
    leven uit aard én activiteit niet
    slechts middelijk maar ook wel
    onmiddelijk ontstaat.
 
  Reeds is al eerder aangegeven
    dat een vloeibaar bestaan
    bestaat in een evenwichtig
    bestaan van vast/aard met
    luchtig/activiteit; waarbij
    middels/uit het vloeibaar
    bestaan één zelfstandig leven
    kan ontstaan.
Maar reeds in het Transcendente bestaan (hoofdstuk 1.) bestaat
er leven, uit een (meer) direct samengaan/fuseren/samensmelten
van aard én activiteit tot in leven.
En de fusie van aard én activiteit tot in leven komt tevens voor
in de stoffelijke/levende natuur.

Maar ook is er nog de zeg maar levensaanvulling/levensvervulling,
waarin reeds bestaand leven opgaat in een ander reeds bestaand
leven ter meerder leven  -  naar een opperleven.
Dit is ook het geval wanneer de meer levendige zettingen van de
onderbouw (b en d uit de reeks a-b-c-d-e; zie figuur c-2.) opgaan
in de meest levendige zetting/sector (y) van het drietal (x-y-z) in
de opperoptiek tot te meer levens(aan)vulling (byd).
Met de opslag van dit vijftal ''ondergeschikten" naar en tot in
"levenssuperieur" het drie-ene byd danwel, met het doorkruisen
van dat drietal door dat vijftal, bot/loopt het/de centrale
opperwezen/ruggegraat allengs, voorop/bovenaan in de
verlevendiging/topontwikkeling ook zijdelings uit tot in meer en
meer een al omvangrijkere "uitwas"/aanwas  -  als het zogenaamd
brein.
Waarin, wegens die doorkruising, links het brein (zoals met e')
contact heeft met rechts de onderbouw (zoals dan met e) en rechts
het brein (zoals met a') contact heeft met links de onderbouw
(zoals dan met a)  -  en overigens, zoals in een doorslaand
overwicht (e'
a'), in de voortontwikkeling links over/op kan
gaan in rechts of rechts in links.
Maar intussen is in deze levensaanvulling zeg maar de
desbetreffende verkeerspost (eerst y, nu als byd) als het
zogenaamde opper(verkeers)centrum in velerlei ontmoetingsrelatief-
scheidingsrelatief verkeer  -  zoals tussen x-byd-z, tussen b-byd-d,
tussen e'-byd-b', enzovoort, waarin het oppercentrum het centrum
is in zo menig verkeer bovenin, onderin en tussen bovenin/brein
en onderin/"lichaam".
Overigens valt het oppercentrum samen met (de ontwikkeling naar)
het opperleven.

Evenwel, geraakt zo'n levenscentrum, zeg na een miljarden-jarige
ontwikkeling, ten volle danwel volkomen verlevendigd tot een
opperleven, dan maakt dit opperleven (ol; figuur d-1.), deze
levensenergie, mede deel uit van het/de altoos reeds aanwezige
veld/veldenergie (v - v).
Dit opperleven wordt aldoor in levensgenerering (lg) vanuit het
oerniets (on) ten volle van leven voorzien; en als centraal in het
scheidingsrelatieve veld, wordt dit veld aldoor maar door vanuit
het opperleven met leven vervuld.
Beide, het veld en het opperleven, zijn dan één van leven; één van
leven in ook één veldrechte.
En heet deze ene veldrechte, ene levensrechte, de menselijke geest/
levensgeest (zie van de rechte als geestesrechte reeds hoofdstuk 1.)
  -  ontstaan en verblijvend uit/in de levende natuur.
Een ook immer aanblijvende/voortbestaande mensengeest  -  als zo
ook de menselijke ratio geheten.

Maar intussen wordt dit levenscentrum als oppercentrum nog steeds
voorzien van zeg verlevendigende informatie (zoals met figuur c-2.
aangegeven).
Een verlevendiging van het reeds volkomen met leven verzadigd
opperleven/veld, wat werkt als het bijvullen van een reeds volkomen
gevuld vat  -  en waarbij er dan geen instroming maar uitstroming
plaats vindt.
Het ontmoetingsrelatief-scheidingsrelatief informerend maar ook
veelal verlevendigend oppercentrum (aangegeven met a, a, . . . . en
b; figuur d-2.) brengt aldus de mensengeest van pro-rationeel
(ra - ra) als in een contra-gesteldheid.
In plaats van innend/inhalerend de verlevendiging uit/exhaleert de
mensengeest deze (be)invloed(ing) in een tegengesteldheid van
scheidingsrelatief de ratio in ontmoetingsrelatief de ratio als de
zogenaamde (mensen)rede (re).
De rede als gezeteld in geestescentraal het opperleven waarin,
eerstens in alle concreetheid, diverse informatie van her en der
samenkomt en (samenlevend) in saamhorigheid wordt verenigd in
zeg een (geestes)mening en, in weer overwegend scheidingsrelatief
(b/re
a, a . . . .), weer instructief wordt uitgevaardigd,
instruerend brein en "lichaam".
Maar, er is meer.

Zoals aangegeven in denkthema 28 aan de hand van figuur a., is
een veld, en daarmede een mensengeest, niet alleen roterende
uitgaande gang/dynamiek, zeg een geestelijk rechtuit uitwervelende
levensgang, maar ook van een statisch/stáánd bestaan  -  als de
zogenaamde veldhouder, de levensgang als corridor.
En de een en al rátioneel  (ra - ra; zie figuur e.) levensverzadigde
mensengeest, éxhaleert aldus niet alleen onder dynamische
inmenging, zoals ook ineen-redelijk uit (verzadigd) uiteen-rationeel,
maar reageert ook exhalerend in een státisch afstaande uitgave
onder allerlei (levens)contact van buitenaf.
De rede (r) redeneert niet alleen  -  tegenover scheidingsrelatief
de  ratio  -  onder concrete invloed (c - c) in allerlei
ontmoetingsrelatieve vereniging/synthese (zoals terloops
aangegeven met s); maar een andere component (cm/cm) van
deze concrete invloed "stuitert" als het ware op het statisch hulsel
("als in een afschilvering" van de geesteshouder.
     
Ook in het
     Transcendente bestaan
     is iets dergelijks het
     geval; maar althans ook
     hier levensnatuurlijk
  
   geestelijk, ont-springt
     aldus éxpansief  een
     abstract (abs), statisch
     bestaan aan statisch de
     mensengeest.

     Onder enige
     ontmoetingsrelatieve
     invloed een zowel
redelijk (verenigend) denken alswel een abstract ontstaan/bestaan
waarin, in weer wat/meer scheidingsrelatieve uitgang/onttrekking,
hiervan wat kan opgaan in dit abstracte omhulsel van de menselijke
ratio/geest.
En deze zogenaamde (levens)abstrahering (ab/ab) vindt haar weg
in (ook) het (Transcendent) ónzijdig bestaan van (al) het abstracte/
réchte bestaan (aan het Transcendente)  -  zoals in enige
substrahering (sb - sb) tot in het dezerzijds-Transcendente, alsook
trouwens in het concrete brein van de mens zelf.
Maar tevens in allerlei abstract denken in het menselijk abstracte
zelf, zoals in een abstract denken (ad) in abstracte
geestes(be)schouwing, of in een inspirerend denken (is) als haaks
op de abstracte "richtlijnen" (zie overigens ook denkthema 21 en
andere denkthema's in hoofdstuk 1.).

Conform de Transcendente geest, komt en gaat ook de
mensengeest op in allerlei denken en gedachtengang.
In beraad en berekening, bedoeling en verpersoonlijking,
enzovoort, onderscheidt de ook geestelijk beschouwende mens
zich van al het overige in de levende natuur.
Evenwel, wat aangaat het Transcendent geestelijke is er een
kenmerkend verschil tussen (oorspronkelijk) de Transcendente
geest en de mensengeest.

Beide zijn van een volmaakte rechte, elk omgeven van een
abstract rasterwerk: beide komen overeen, en is het menselijk
geesteswerk als "naar het beeld en de gelijkenis" van het
Transcendente geesteswerk.
Maar is in deze beiderlei volmaaktheid de Transcendente geest
eerstens zeg vol-máákt en de mensengeest eerstens vól-maakt.
In eerstens het Transcendente komt de geestesrechte tot stand,
het Transcendente is zeg maar de (eerste) maker van de
geestesrechte; waarop, ten tweede, deze geestesrechte als wordt
aangewend, als al meer in geestes(be)schouwende vervulling
wordt gevoerd/opgevoerd.
Zogezegd "eerstens de productie door de producent en daarop
de invulling/
vervulling van het product door de consument".
     Zoals eerstens de productie van
     een auto en daarop de in
     gebruikneming van de auto door
     de consument.
     En zoals er tijdens de productie
     alreeds enige "in gebruikname"
     ervan is, zoals in allerlei
     ontwikkeling, proefrijden,
     enzovoort van het product, en
     met het consumeren ook enige
     productie, zoals in het onderhoud
     van het product-in-gebruik, zo is
     dat ook het geval met eerstens al
     de Transcendente geest.
Eerstens al de Transcendente aanloop tot tenslotte het bestaan
van een geestesréchte; en daarop toch ook de productie van/
middels de Transcendent rationeel-redelijke geest  -  zoals de
voortgaande schepping der natuur, van meer zelfstandig
geaarde-actieve deeltjes (d; figuur f-1.) naar het gegeven daartoe
  -  zoals aldoor voorttrekkende triasdeeltjes/atomen/enzovoort.

Maar de mensengeest typeert zich met vól-maaktheid.
De (veld)rechte is hierbij reeds gemaakt als rechte, en moet
deze nog weer in de levende natuur "tot zijn recht komen" in
levens(ver)vulling  -  zoals een kledingstuk één wordt met de
drager ervan, zodat het de drager als "gegoten (om)vat".
En ook de "volgemaakte" mensengeest komt alsnog tot enige
productie; namelijk als tevens redelijk opper(verkeers)centrum
middenin een reeds gegeven levende natuur, "vloeit" het
verzadigd opperleven onder aanvoer van steeds wat/meer
leven tevens over van wat/meer concentrisch uitvloeiend
leven (le; figuur f-2.).
Zo is er aldoor een breinaanwas(/voorhoofdgroei) van de
mens met leven; met leven dat deels verwordt, zeg verslijt, 
en deels als wordt geconsumeerd/gebruikt/verbruikt 
door reeds aanwezige natuurlijke constructies/geaardheden/
werkingen/enzovoort ter voortontwikkeling, ter meer selecte/
specifieke levensvervullingen/werkingen/enzovoort.
 
                                                           

                 
                                        * - * - * - *