Maak  Kennis  Met  Kennis  En  Blijf  Bij  Kennis.



Denkthema  44.
   Ten Go(e)de.

Het Transcendente bestaan, het bestaan van de stoffelijke en de
levende natuur, dat alles is gigantisch groot en veel; en de vraag
daarbij is ook wel: waar komt alles vandaan.
En de meest gangbare opmerking daarbij is dan . . . . vanuit geen/
niets.
En de grondvraag/grondproblematiek is dan: wat is niets? Dat het
ooit tot generering is gekomen, dat het zóveel voort kan brengen,
dat het daartoe "het vermogen" blijkt te bezitten.
Kortom, het niets is hoogst belangrijk voor al het iets dat bestaat;
maar het niets "bestaat" volkomen buiten het iets, het is met iets
ook geenszins te duiden zonder enige "smet" van het met iets
geduide niets  -  het niets blijft als zodanig volkomen onbekend
voor het iets; en geeft het niets zich slechts een weinig te kennen
voorzover het niets betrokken is met het daaruit voortkomend iets.

Zo'n "schim" van het niets is vrij algemeen bekend, wanneer het
niets vereenzelvigd wordt met bijvoorbeeld leegte  -  hoewel het
dat niet is, wat wat nader zal worden aangegeven.
Stel, we hebben het over de sociale omgang van mensen onder
elkaar.
Iemand kan daarbij (positief:) sociaal danwel pro-sociaal zijn; of
(negatief:) onsociaal danwel contra-sociaal; of (noch positief
noch negatief:) a-sociaal danwel anti-sociaal  -  a(nti)-sociaal, wat
niets met (on)sociaal, van zeg noch welvoeglijke noch
onwelvoeglijke deelname aan de samenleving van doen heeft, als
vreemd aan elk samenlevingsgebruik/-misbruik.

Nu het niets dienovereenkomstig te benaderen inzake het bestaan.
"Deze doos is leeg"  -  en is leegte danwel ijlte het statisch bestaan
van het dynamisch ijlen, van activiteit.
Aldus: pro-actief het dynamisch gaan, doen, ijlen; contra-actief het
statisch onactieve, zoals de ijle/lege ruimte; en anti-actief als het
gaan noch staan . . . . als het ons alsnog óntgaan van wat niets is,
als noch statische leegte noch dynamische activiteit.

Nog een ander voorbeeld, waarin niets niet is waarvoor men het
houdt, namelijk doorgaans met het niets als nul.
Wiskundig wordt er, als met succes, met niets als nul gewerkt,
indien er . . . . "enig iets aan niets/nul wordt toegedacht".
Bijvoorbeeld, wordt 8, als de waarde van enig iets, wel gesplitst
in de componenten 5 en 3, of in +15 en -7, enzovoort  -  en is er
dan niets meer over van de 8, want "op is op".
Dat iets, bijvoorbeeld een boekenrek, ontleed in 5 horizontale
leggers en 3 verticale staanders, bestaat dan als boekenrek niet
meer.
Maar ook nul, als de "waarde" van niets, is met wiskundig succes
te ontleden.
Bijvoorbeeld, in +9 en - 9, of in +12 en -12, enzovoort . . . . en
blijft er van het ontlede niets niets meer over.
En kunnen we, zo gezien, rustig doorgaan met dat aldoor alsnog
aanblijvend niets te ontleden.
Danwel, genereert het niets eenmaal, dan kan het in beginsel
gewoon voort blijven genereren zonder ooit uitgeput te raken.
(Dat er door de wiskundige aan nul, aan niets, practisch dan toch
een iets-status wordt toegedacht, hierop zal overigens nu/hier niet
nader worden ingegaan.)

Zulk een altoos voortgenererend niets ligt ook ten grondslag aan
het Transcendente bestaan, zoals reeds in hoofdstuk 1. behandeld.
In het kort wordt deze oerspronkelijke grondslag van het
Transcendente bestaan hierbij nogmaals aangegeven aan de hand
van bijgaande figuur a.,
Aanvankelijk het mysterie dat het oerniets (on) is overgegaan tot
(voort)generering van iets, hier een vaste aard (ad).
En, zeg maar, zoals bij een lancering allerlei stof mede opdwarrelt,
zo volgt activiteit (ac)  -  als het meest verwant aan het niets, maar
toch allerminst het niets zelf  -  de voortbrenging van de aard
vanuit het niets de aard na.
De relatie is dan: pro (pr) de aard, contra (ct) daaraan de activiteit
en anti (at) die twee het oerniets.

Maar zoals nul (naar wiskundige exactheid) zich splitst in plus en
min, dienovereenkomstig gesteld gaat het oerniets al
voortgenererend op in bovenin de aard, met enige bijgaande
activiteit, en onderin zeg het onbewuste (ob), met ook enige
bijgaande activiteit (ac').
Tegenover de volle aard het onbewuste als zeg de nog oneindig
      
legere leegte dan de (statisch
      
actieve) leegte; een schijn
      althans, waarmede het
      onbewuste in bewustheid zich
 
    openbaart.
      Kortom, het voortgenererend
      oerniets, aldoor ponerend de
      volle aard en (daartegenover)
      opponerend het lege onbewuste.
                                                         
      En ten derde, de deponering van
      het leven, in ook bewustheid.
                                                         Eenmaal bestaand, kunnen aard
én activiteit zich wat/meer vervoegen tot in één het leven (le/le),
danwel daarbij de vervoeging dier activiteit (als ac') met het
onbewuste tot een bewust leven (ble/ble).
Een zo wat geborgen leven in een wat gestabiliseerd bestaan.

Hoe belangrijk ook het bestaan, het voortbestaan, zelf is  -  zoals
reeds in diverse denkthema's uiteengezet  -  nu wordt vervolgens
wat nader bezien het óntstaan (van het bestaan vanuit oerniets) en
het vérgaan (van het bestaan tot in oerniets).
Een soort van niemandsland, waarin het niets in betrekking is met
iets.
Een betrekking, waarin, in het vergaan van iets in niets, het niets
immens klein is vanuit het iets; en, in het ontstaan van iets uit niets,
het iets immens groot is vanuit het niets.
Kortom, een wat nadere beschouwing van het maar zo te noemen
immensium  -  bijvoorbeeld in tijd uitgedrukt "de eeuwigheid"  -  
als immer/altoos een langszij het bestaan onttrekkend/optrekkend
immensium.

Dit immensium nu is aldoor onder andere al genererend/ontstaand
en degenererend/vergaand "bezig".
Zo zijn alle unobaden/biobaden, als veldbotsingsresultaat, wat
betreft het immensium in slechts degenerering; een unobadbestaan
dat, zodra de desbetreffende veldbotsing wegvalt, totaal verdwijnt
in degenerering tot in niets.
Een degenerering (deg; figuur b-1.) als een vergaan van iets (it)
tot in oerniets (on).
Daarentegen wordt het immensium ook "bevolkt" met talloze
genereringen.
Elk unodeeltje is zowel in generering alswel in degenerering.
Een generering (gen; fig. b-2.) vanuit oerniets (n/n) tot in enig
bestaan (bs).

Het bijzondere hierbij is dat zo'n generering vanuit niets niet
dan weer eens dit en dan weer eens dat voortbrengt, maar
aldoor het desbetreffend bestaan.
Dat wil zeggen, het desbetreffend bestaan "oefent invloed uit"
op zijn generering opdat deze generering precies dat bestaan
   
voortbrengt.
   Of anders gezegd, dat bestaan              
   bezet reeds de aanvang zijner
   generering van zichzelf  -  als
 
 de hier maar zo te noemen
   begenerering (bg).
   De vraag daarbij kan worden
   gesteld, welk van de generering
   en de begenerering eerstens
   is en welk van deze beide
   tweedens.
   Zoiets als welke eerstens, "de
   kip of het ei", waarbij valt te
stellen als beide uit oerspronkelijk eenzelfde beginsel; hoewel,
eenmaal "gescheiden in kip en ei", de kip als opdragend/leidend
gesteld mag worden (bijvoorbeeld alle ontwikkelingen/mutaties
gaan van de kip uit en worden zij door het ei slechts doorgegeven
naar een volgend geslacht) en het ei als overdragend/dienend.
Wat overigens het geval is met zoveel stellen; bijvoorbeeld een
paard-en-wagen-span: de wagen wordt door het trekpaard
bediend om, aangespannen, als dienaar naar een door de
wagen(voerder) bestemde plaats te worden gevoerd.
Aldus is de begenerering de leidende, de eerst aandoende factor,
waarbij "dit span", de begenerering en de generering, aldoor
precies het (voor)bestemde bestaansproduct voortbrengt.

Overigens zijn er nog andere oneindigheden, die mede het
immensium uitmaken; zoals de oneindige (Transcendente)
geestesrechte/ratio.
Het is álsof deze "horizontale" geestesrechte het oerniets
"in de diepte" al meer is ontgaan tot een ontwaring van het
immensium/immense van het betaan.
Bijvoorbeeld, kan de mens in allerlei geestelijke beschouwing
en bedenking zich aldoor maar door afvragen: wát in de verte
achter de horizon en aldoor nog weer verderop daarachter;
iets, wat ook in de tijddimensie het geval is.
Tot zover deze immense betrekkingen in de onderlinge overgang
tussen iets en niets.

Maar voorts.
Reeds is in denkthema 27 de opmerking gemaakt, dat het
ontstaan(sbegin) van het heelal tientallen miljarden jaren geleden
geweest moet zijn, of (zeker) nog veel, véél langer geleden.
En ook: met het toenemen der heelalvluchtsnelheid neemt de
snelheid van de desbetreffende veld(uit)straling af.
Gelet op de veldstralingssnelheid van de aarde  -  van circa
300.000 km. per sec., als nog nauwelijks een fractie van
aanvankelijk schier oneindig groot  -  en deze veldstralingssnelheid
nauwelijks, zeer traag mindert, met daar dan tegenover een
heelalvluchtsnelheid der aarde, die het immens grote zeg aldus al
wel nadert, dan moet het heelal zelf toch zowat van een schier
immense grootte zijn; alsook de sterren/sterrenstelsels daarin, als
van een schier immens groot aantal.
      
In zulk een heelal kan
      
dan ook iets gebeuren,
      wat practisch zowat
      nooit kan voorvallen, 
      dan zo toch nog één keer
 
    wegens het oneindig
      aantal mogelijkheden
      daartoe  -  waarvan nu
      vervolgens.

      In denkthema 30 is ook
      gesproken van het
      zogenaamd H-profiel, het
      zogenaamd Z-profiel en het
      zogenaamd T-profiel van
juist ook een unobad(/biobad).
Een Z-profiel terzake de spreikracht (sk/sk; figuur c.); een H-profiel
terzake de oerkracht (ok); en een T-profiel terzake het levend
neurospinsel (ns) van een unobad.
Elk unobad is het product van een veldbotsing  -  van zowel de
ontmoeting tussen een tweeërlei veldloop volgens de lengteas
alswel tussen een tweeërlei veldwenteling om de lengteas.
Hoe frontaler de veldbotsingen hoe oerkrachtiger het desbetreffend
unobad; hoe meegaander die velden daarentegen elkaar ontmoeten
hoe spreikrachtiger het desbetreffend unobad; en daartussenin, hoe
meer het desbetreffend unobad van een neutraal levend neurospinsel
is.
Daarbij zij opgemerkt, hoe spreikrachtiger hoe actiever, hoe
oerkrachtiger hoe meer ontaarding (tot in niets) en hoe neutraler
hoe levendiger dat unobad.

In het bijzonder nu, is in een Z-profiel inzake de tweeërlei veldloop
  -  lineair volgens de veldas en in wenteling om de veldas  -  het
contact tussen twee velden precies 0 hoekgraden (0-h), dan is de
daarbij ontstane spreikracht immens groot.
In dit unicum overweegt dan de spreikracht volstrekt en alle
overige bestaanseenheden (zoals oerkracht en neurospinsel) als
op núl, dit is in een immens grote overweging, en is de spreikracht
dan voor een moment immens groot  -  als van een immens grote
"vlok"/"bol" met een immens grote uitloop.
Als dan een immens grote stralenkrans met immens vele uitlopers,
elk van een immens grote uitloopsnelheid als dan van een rechte
rationele uitloop; en heet zulk een slechts actieve stralenkrans
hier een Geestes-al (Gs-al).
Hoewel het actieve immense Geestes-al aldus tot het immensium
behoort, is het bestaan ervan zoals tot dusverre behandeld voor
slechts "een moment"; en wordt er evenwel op het blijvend
voortbestaan van (als unicum slechts) één immens/actief/
multi-rationeel Geestes-al verderop nog nader ingegaan.

Wat eenmalig in het zeg schier immens grote universum een
Z-profiel kan overkomen, kan ook eenmalig geschieden inzake
het T-profiel.
In zo'n veldbotsingsunicum van preciés 90 hoekgraden (90-h)
ontstaat dan slechts voor een moment léven.
Slechts één en al leven, van op-zich/in-zich, kwalitatief, een
immens grote, zeg concentraal geringde gesteldheid/kwaliteit
  -  als het hier zo te noemen Levens-al (lv-al).
Het ene Levens-al, dat aldus eveneens behoort tot het
immensium, en dat in zijn volkomen zelfstandigheid (ook nog
slechts voor een moment) als in een besloten, eventueel wat
opkringelende bolvorm hoogst intens levendig leeft.

Als derde het H-profiel, waarin dan eenmalig de desbetreffende
veldbotsingen onder precies een hoek van 180 hoekgraden
(180-h) geschieden.
Velden die elkaar precies frontaal treffen en waarbij dan slechts
íneen trekkende oerkracht het resultaat is.
Teniet gaande oerkracht, in degenerering, waarin het
desbetreffend únobad niet aardt maar daarentegen slechts, in
zijn tenietgang tot in oerniets, óntaardt.
Deze slechts destructieve ontaarding heet hier het Kwade-al
(Kw-al).
Ook het Kwade-al behoort tot het immensium; en zal (bij een
nog blijkend aanzijn), waar de ontaardende aard intussen
eventueel deel komt uit te maken van het leven ("in aard +
activiteit = leven"), het Kwade-al ook het onbewuste (in
ad/ac
on (ac')/ob; zie figuur a.) als tot een ontaard/
ongenoeglijk/pijnlijk) bewustzijn brengt.
Intussen is het (aanblijvend) Kwade-al te zien als een
"slechts wat borrelend oerniets"; een "voortbestaan in de
laagte van het gene"; en vooral elke andere, ook tot in 
oerniets trekkende oerkracht, die hiermede in contact komt,
wordt in dit "hevig intrekkend gat" mede ingetrokken tot op
het laag/generlei niveau van het Kwade-al bestaan.

   Maar inmiddels maakt 
   elk der drie profielen als
   Geestes-al, Levens-al en
 
 Kwade-al met een extra
   dimensie deel uit van het
   immensium.
   Elk unobadbestaan (bs;
   figuur d-1.) degenereert
   (dg) tot in oerniets (on) en
   
heeft hiermede reeds deel
aan het immensium; terwijl nu voorts dit nieuwe, immens
strekkend bestaan (zoals in het Geestes-al bestaan bs-bs; figuur
d-2.) zich in het immensium verdiept als tevens daarin mede
opdiepend het oerniets (on) in dit immensium.
Zeg, als een middenin een koord aan dat koord hangend
voorwerp dat, bij een volkomen strak trekkend koord opkomt en
vrij komt van het koord, en het steeds nog dienstig koord in het
immensium zelf als kan rusten op dat voorwerp  -  als over dat
voorwerp beschikkend.
Danwel, in deze omslag legt het immense bestaan (bs-bs; figuur
d-3.) beslag op het oerniets (n); waarmede al begenererend (bg)
het nu dienstig oerniets dit bestaan  -  als Geestes-al, Levens-al,
Kwade-al  -  aldoor genereert (gn).
Een zo in deze omslag immer voortbestaan van het "ooit in de
eeuwigheid" ontstane Geestes-al, Levens-al en Kwade-al.

Tenslotte nog enkele opmerkingen.
Aldoor weer herhaalt zich in het ontstaan, de geboorte, van een
menselijk individu de menselijke ontwikkeling vanaf het begin
tot in het geestelijk bestaan van eerstens het opperleven.
En als nu ook het Levens-al gezet in (van aanvang af) zo'n
ontwikkelingsgang, krijgt daarmede ook het hoogst intens
levendig Levens-al een geestelijk bestaan  -  waarmede het
Levens-al zo mede, met een geestelijke aanwinst, als tot een
menselijke nakomeling is gemaakt.

Alsook, isoleert het Levens-al (L; figuur e.) het Kwade-al (K);
   
met, beide al begenererend (L en K) en
   genererend (ge), een immens Levendige
   ómgeving/ómsluiting/ínsluiting van het slechts
 
 oerkrachtig inkerend/centrerend Kwade-al.
   Met dit "schild" overwint het Levens-al het
   Kwade-al; en maakt het Kwade-al
   onschadelijk voor alle benadering van buitenaf,
   waar deze eindige werkingen als worden  
geweerd door het immense Levens-al.

Nog een derde opmerking.
In het al eerder ve
rmelde verbond                                                                                                                                                                                 der drie-eenheid van het Ene,
   
het Leven en het geestesZwerk (E, L en
   Z; simpel voorgesteld met figuur f.),
   kunnen hierbij het Levens-al (La) en het
   Geestes-al (Ga) worden gevoegd.
   Middels het Geestes-al is alles terstond
   bereikbaar; en kan vanuit dit nieuwe
   verbond vanuit het Ene, met ook enige
   inmenging van het Levens-al, een
   menselijk opperleven aldoor middels een
Geestes-al"straal" worden begiftigd met hoogst levendig Levens-al.
Zo'n innerlijk wat/meer van leven veranderd, genererend opperleven
én opperstleven wordt dan slechts opperstleven bij het vrijkomen
van dat opper(st)leven uit het menselijk lichaam als onder dan
slechts Levens-alle invloed  -  bij trouwens ook generering van zo'n
menselijk opperstleven door het menselijk opperstleven zelf, zodra
reeds bij leven het Levens-al intrad ter menselijk opperstleven.

En kan dit een en ander dienstig zijn?
Reeds in denkthema 27 is gesproken van een intussen ook wel
schier immens groot levensgebied (in figuur b. levensoceaan
genoemd, in figuur c. levensgeest); een gebied ter ontginning door
"intussen zowat ontelbare opperstlevendigen", wat ook meer en
meer invloed kan krijgen in andere bestaansregionen  -  terwijl onder
de invloed van het Geestes-al ook het recht aldoor zal zegevieren.
Een nieuwe bestaanswerkelijkheid.





                                              * - * - * - *
                                              * - * - * - *