Maak  Kennis  Met  Kennis  En  Blijf  Bij  Kennis.

Denkthema  5.    Functioneren.
                                                                         
Functioneren is het verdienstelijk dienen van wat zich daartoe
aandient.

Zo functioneert in een bandhoudend verband de twee (of meer)
elkaar dienende, dit is aangepast en gepast op elkaar aanwerkende/
      
(af)gestelde, componenten (a en b;
      
figuur a.).
 
    Een betrekkelijk op elkaar aanwerken in
      
een betrékking (a - c - b) als dienst - als
      in één opgebrachte, gezette band (c) van
      een samenwerkend stel.
Een zo verdienstelijk functioneren levert aldus als zodanig immer
iets op - als “een en een is drie” (als a en b (en c) is drie).
Hetzij als opbrengst ontmoetingsrelatief/ineen een volte, hetzij
scheidingsrelatief/uiteen een leegte.

Tegenover, constructief danwel bándhoudend-disciplinair, een
functionerend bestaan in bandhoudend verband, staat/wóedt,
destructief danwel bandelóós-ongedisciplineerd, een tumultueus
bestaan in bandeloos verband - als een intellectueel/denkend
functioneren tegenover een oerkrachtig/weerwerkend woeden.
Vooralsnog, in het Transcendente, is het oerkrachtig woeden
ondergeschikt aan machtig het Ene(-wezenlijke) alswel daarmede
aan structureel het intellect - als “opgevangen en gevangen door/
in het intellectuele vangnet”.
En schikt zich (als zich omleggend van onderlinge weerwerking in
onderlinge aanwerking), zich gedienstig aan banden leggend, de
ongeschikte chaos aan woedende oerkracht/weerwerking tot de
schikking van orde en regel; dit is, al aanvullend en/of herwegend/
overwegend velerlei gedachten/evenwichten, tot een functionerend,
aanwerkend denken in bandhoudend verband.
Zoals “een krachtwekkend woedend(/vernietigend) vuur onder een
stoomketel (alsnog) opstoomt tot een functioneren van een
stoommachine in een stoomlocomotief”.

Voorts, een functioneel functioneren, ofwel een functioneren in
functie, bedient (zich) (voor)bereidend (van) een dienstbereid
functioneren.

Dat wil zeggen, functioneren en functioneel functioneren staan,
beide in bandhoudend verband, elkaar aanvullend/vervullend
tegenover elkaar.
Het functioneren dient (eerstens; met als tweede) dienstopbrengend
-  als aanwerkend in/vanuit de componenten (a en b) van een
betrekking.
Daarentegen is het functioneel functioneren eerstens in dienst, in
functie, om voorts te dienen - zoals in het ontmoetingsrelatief/
ordenend en/of scheidingsrelatief/regelend uitvoeren van een
instructie(/opdracht) - en aldus eerstens (veraardend) werkzaam
in/vanuit het zodanige (c) van een betrekking.

    Bijvoorbeeld, functioneert het structurele
    
denken eerstens (ontmoetingsrelatief:)
 
  ordenend (o-o; figuur b.) of (scheidingsrelatief:)
    
regelend (r-r); en is daarin dienstopbrengend de
    structuur (s-s) - structuuraanleggend; als
    in(een)leggend of/respectievelijk
    uit(een)leggend de structuur - van dienst.
    Terwijl daarentegen in het functioneel functioneren 
de gedachtenstructuur eerstens (al verordenend; de structuur al
herordenend hier vaster en daar losser schikkend) instrueert (i).
Om al instruerend (i', i”) meer dichtend/innend(/ordenend) of meer
openend/uitend(/regelend) de gedachtenstructuur al denkend  -  
ontmoetingsrelatief, in begrippen, al (zich) indenkend en
scheidingsrelatief, in ideeën, al uitdenkend  -  te (be)dienen.

Met dit aangegeven verschil van dienstig dienen, van buitenaf of
van binnenuit, hebben het functioneren en/respectievelijk het
functioneel functioneren een tégengesteld verloop - wegens eerstens
een tegengesteld aanleverende (bovendelende) génerering.
Namelijk, het genereren van(uit) het áttent niets levert (meer) een
(bestaans)óntwikkelend fúnctioneren; en, daarentegen, levert het
genereren van(uit) het óerniets (meer) een
(bestaans)ínwikkelend-úitwikkelend fúnctioneel fúnctioneren.
En hiervan nu wat nader.

Er is, in het met tegen/strijdig te typeren niets, een tegenstrijdigheid
tussen het oerspronkelijk oerniets en het (in negatieve/onderdelende
generering uit het actieve bestaan) ontsprongen attent niets - hoewel
beide het geaard-actief bestaan (bovendelend) genereren/
voortbrengen.
Zeg, het zich lagen leggend niets legt zich in lagen uit - waarin
allerlei laag, onder Ene-(ordelijke-)introductie, al genererend zich
oplegt in allerlei (Ene-aard en wezens)aard en activiteit.
Echter, in het hierin tevens elkaar belagend oerniets en attent niets,
legt, in de bovendelende generering, deze (erbij komende) tweestrijd/
tegenstrijdigheid zich ook uit en op in het actieve bestaan en aan het
aardend bestaan.

Het vanuit de “kelkschotel” al bréder-op genererend áttent niets,
levert een extensief al wijder-uit externerende (et-et; figuur c.)
oerkracht (ok); die het intellect (int) in al wijdere omgang/omvang,
naar ook al hoger-op, al ordenend (o) en regelend (r-r) óntwikkelt  -  
bij een meer éxtern-structureel (e-e) instruerend verloop.
Deze structuur aanbrengende/aanleggende, áánvullende/vervullende
ontwikkeling, is zowel ordenend alswel regelend - als meer
buitenaan van buitenaf ordenend en naar buitenuit regelend - van een
meer uitwendig/extern dienstbetoon danwel: van een fúnctionerend
dienen.

    In strijd met dit al breder-uit (naar
    ook hoger-op) zich ontwikkelend
    bestaan, levert het “vanuit/door de
    kelkvoet/kelksteel” genererend
    óerniets een extensief al nauwer-
    stijler-op internerende oerkracht
    (it-it); die het intellect meer
    structureel-íntern (i) instruerend
    doorloopt.
    Een de structuur ínvullend-vervullend
    ofwel inwikkelend-uitwikkelend
    (it→E←it→→u-u) verloop, dat
                                                   structureel het intellect eerstens,
ineenzettend en uiteenzettend, in dienst stelt tot een meer
(ingewikkeld-)begripvol (i) en (uitwikkelend/uitgewikkeld-)ideëel
(id-id) fúnctioneel fúnctionerend dienen van het intellect.

Waar het (al functioneel functionerend) idealiseren van het intellect
   
tegengesteld verloopt aan het (al functionerend)
    ordenen van het intellect tot een intellectuele
    structuur, daar verloopt het zogenaamd (al
    functioneel functionerend) waarderen (w-w) van
    het Ene (E) tegengesteld aan het intellectueel (al
    functionerend) regelen.
En alreeds de (zich) internerende (it-it; figuur d.
oerkracht (ok) begeeft zich, in volle overgave aan de Ene-aard (E), 
deels het intellect (int) structureel begripvol te instrueren (i) en 
deels het Ene te waarderen (w-w).
Al zich indringend waarderend, maakt (constructief-ineen) de
gevestigde Ene-zít zich tot een waardevol bézit van zichzelf.
Of ook, al wat de Ene-zit ontmoetingsrelatief (op)dringend bezet,
maakt dat al tot een waardevol gezet bezit van het Ene.

      
Voorts, zoals de wezenlijk
      externe loop (e-e; figuur e.)
      deels regelend (r-r) uitloopt en
      deels (oerkrachtig) actief afloopt
 
    tot in het (optimaal oerkrachtig)
      attent niets (an), zo loopt de loop
      van het idealiserend (id-id)
      intellect (int) deels waarderend
      (w-w) uit tot in structureel een
      begripvol (b) vatten, en deels, de
      oerkracht (ok) tegemoet,
      (oerkrachtig) actief af tot in het
(optimaal oerkrachtig) attent niets.
Deze wézenlijke afloop verloopt langs/door het Ene (E), als inclusief
de Ene-aard; waarmede de Ene-introductie van het (oer)niets ter
(bovendelende) generering wordt verrijkt met een Ene-ordelijke/
wezenlijke-introductie van het (attent) niets ter (bovendelende)
generering.
Evenwel, trekt de ideële afloop niet door het Ene, als zo exclusief
de Ene-aard; zodat deze toegift aan het attent niets, zonder de
Ene-aard, het Ene hierin niet introduceert ter generering.

Intussen, in het wat/meer afgaan/vergaan van beiderlei gang tot in
attent niets, de opgaande oerkracht tegemoet, trekken zij tevens, al
ontmoetend de oerkracht tot het aangaan van (m)enigerlei
standhoudend verband (s-s), nog aldoor zijdelings wat/meer regelend
en waarderend uit.
En wat dan in het bandhoudende/intellectuele regel/geregeld (re-re)
heet, heet in het (gemíddeld) standhoudende veelal richting/gericht
(ri-ri).
Een gericht standhoudend verband is dan scheidingsrelatief
uitrichtend (ri-ri) doende en ontmoetingsrelatief (zich) inrichtend
(ir-ir; in plaats van waarderend het Ene).

Overigens, zoals in de drieërlei aggregatietoestand van vast-vloeibaar
-gas, qua gesteldheid elk der drie zich onderscheidt van elk der beide
andere, zo onderscheidt ook het standhoudende zich qua gesteldheid
van het in wezen (we) áárdend bandhoudende en het zozeer
(oerkrachtig) áctief bandeloze.
In het standhoudende zijn aard en activiteit, intellect en oerkracht,
én, aldus, latent niets en attent niets, in elkaar ver(g)enigend
opgegaan in een gesteldheid als slechts/eerstens het standhoudende
eigen en simplistisch genoemd: de bedoening - met daarin (onder
andere) een (evenwichtig) stáánde daad en (in doorslaand evenwicht)
gáánde bedrijvigheid.

Maar om te beginnen, heet zo'n (gemiddeld) standhoudend verband -
zoals reeds in denkthema 2 vermeld - wel de arbeidsspil (in het
arbeidsproces van een bedrijfsoptiek); ofwel, een (gemiddelde)
arbeidsverrichting (ri - ri, ir - ir).
Een nog slechts fúnctionerende arbeidsverrichting; als van buitenaf -
uit ideëel en wezenlijk het intellect, met oerkrachtige deelname
daarin - tot stand gebracht danwel geïnstalleerd als een functionerend
bestaan in standhoudend verband.
En aangezien vooralsnog de generering van(uit) oerspronkelijk het
oerniets overweegt op de generering van(uit) het ontsprongen attent
niets, overweegt de intellectuele verwikkeling, als intellectuele
inwikkeling    uitwikkeling, naar voorts ideëel→inrichtend  
(id-id→ir-ir), op de intellectuele ontwikkeling, naar voorts externe
instructie→uitrichtend (e/e→ri-ri) - met een navenante
internerende-externerende oerkrachtige bedeling.
Zodat zo'n arbeidsverrichting als zodánig van een aanwassende,
zogenaamd eigenlijke (ei) aanwinst is - als een inderdaad
verdiénstelijk/productief functioneren.

In het kader der (op de externe/ontwikkelende instruering
overwegende) internerende/inwikkelende oerkracht (it/it groter dan
e'/e'), int de Ene-aard de eigenlijke opbrengst van deze
arbeidsverrichting - als inkomste uit arbeid.
Deze eigenlijke toeëigening is met het wezenlijke de zogenaamde
heersersspil ofwel heersersstaf (we - E - ei) van het Ene als Heerser
(en staat de heersersstaf als haaks op de arbeidsverrichting).
Met de heersersstaf beheerst de Heerser de arbeidsverrichting:
(onder andere) zowel machtig in het doen functioneren van zo'n
arbeidsverrichting uit genereringsoorsprong/genereringsopbrengst,
alswel krachtig met de afname en het zich voeden - van het Ene (E),
het Ene-wezenlijke (E-we) - van/met de eigenlijke opbrengst uit
arbeid.

    De heersersstaf, waarin centraal de Ene heerser
    (E; figuur f.), is van en tweeledigheid.
    Namelijk het essentiële lid (E - we), van eerstens
    een wezenlijk, stabiel stáánd, gestructureerd doch
    tevens instuerend bestaan.
    En het existerend lid (E - ei), van een eigenlijk
    gáánd, in het Ene en hogerop in het wezenlijke
zich voltrekkend bestaan - van standhoudend in bandhoudend.

Essentieel, bereidt het Ene-wezenlijke zich een bestaan uit het niéts.
Met het Ene-wezenlijk-introductief zich een bestaan genereren in
een gepaste aanwas van de wezenlijke (samen)gesteldheid zelf.
En existerend, bereidt het Ene-wezenlijke zich een bestaan uit iéts.
Uit standhoudend het reële arbeidend bestaan, dat met zijn product/
aanvoer/voedsel het Ene-wezenlijke opvoert en “opvoedt”/bijstelt.
Waarmede de Ene-wezenlijke gesteldheid mede wordt ingesteld/
opgesteld/samengesteld naar wat het standhoudend bestaan eigenlijk
uitvoert.
Overigens levert dit existerend deel der heersersstaf nog meer op
dan deze eigenlijke ondersteuning; zie hiervan verderop in dit
denkthema.

     Het een en ander nog wat nader
     
uiteengezet, dan blijkt aldus, bij een
     (bovendelende) generering (ge; figuur
 
   g.) in pro/aard (p/ad) en contra/
     activiteit (c/ac) - zonder vooralsnog
     hierbij anti/nihil de weerbaarheid te
     betrekken - dat eendeels de bandeloze
     (bl) activiteit in volle overgave opgaat
     in bandhoudend verband (bh).
     Hier gaan aard (ad) en activiteit (ac”)
beurtelings in elkaar over; bijvoorbeeld, meer tot in wezenlijke aard
of meer tot in actieve ideële ontplooiing.
Zoals “vaste stof en gas” wel direct in elkaar overgaan, zo is het in
bandhoudend verband gesteld tussen aard en activiteit; en zoals er
“zwaardere en lichtere stoffen zijn, en zwaardere en lichtere gassen”,
zo verschillen hier ook de geaardheden onder elkaar en de
activiteiten onder elkaar van gehalte.

Maar anderdeels gaan pró (p') allerlei geaardheid (ad'), althans
allerlei aanlevering uit de bandhoudende regio, en cóntra (c')
allerlei activiteit (ac') in onderlinge confrontatie wat/meer in elkaar
op in standhoudend verband (sh).
Of anders gezegd, allerlei generéringsresultaat (p/ad←g→c/ac)
gaat hier al generalisérend (gs) over in allerlei
generaliseringsresultaat (p'/ad'→m←c'/ac').
Naar de onderling wat/meer frontale confrontatie, gaan pro allerlei
geaardheid en contra allerlei activiteit wat/meer verénigend in elkaar
op tot in een zekere “tussenstof” - het zo te noemen “vloeibare”
medium (m).
En is de standhoudende bedoening aldus een mengelmoes van
medium, pro allerlei aard en activiteit in meer bandhoudend verband
en contra allerlei activiteit in meer bandeloos verband.

Wat betreft het medium, zoals “vloeibaar water óf totaal op kan gaan
in ijs óf totaal in waterdamp”, zo kan ook het medium zowel óf totaal
in pro meer de gebondenheid van áárdende activiteit óf totaal in
contra meer de ongebonden áctiviteit overgaan, alswel én in pro én
in contra.
En zoals er “zwaardere en lichtere vloeistoffen” zijn, zo zal ook het  
medium hier en daar verschillen van gehalte.

   Maar, het standhoudend bestaan is al
   generaliserend ofwel al veralgemenend wat
   complex.
   Het algemene is zowel álgemeen (al-; figuur h.)
   alswel algeméén (-gem).
   Standhoudend álgemeen zijn alle bedrijvig met
   elkaar verkerende deelhebbers van pro (p)
  aardend (ad) meer in(een)kerende en contra (c)
meer uit(een)kerende activiteiten (ac); die nochtans gemeenlijk
vereend één zijn in hun deelhebben in het ene medium (m).
     
En algeméén is het standhoudend
     
contrei in het ene gemene, het ene
     medium - waar al het álgemene met
 
   elkaar verkerend om keert/draait.

     In de totaliteit der confrontatie
     tussen pro (pr; figuur i.) het
     bandhoudende en contra (ctr) het
     bandeloze, is het medium (m/m) de
                                                   frontlinie ofwel de reeds eerder
genoemde arbeidsspil - in positieve arbeidsverrichting in het verkeren
van chaos in eenrichtingsverloop; en in negatieve arbeidsverrichting
in het verkeren van eenrichtingsverloop in chaos.
En is deze algeméne linie(/spil/voege/leidraad) de voerlijn, die ál dat
pro-contra/ineen-uiteen/betrekkelijk met elkaar verkerend álgemene
al kerend(/wentelend/wendend), scharend en schikkend, omvoert
(v/v/…) en vervoegt tot een standhoudende kegelmantel van
ineen(kringe(le)nd) enige dichtheid (d) en/tegenover
uiteen(kringe(le)nd) enige openheid (o).
De reeds eerder (in denkthema 2) zo genoemde arbeidende
bedrijfsoptiek (bo).

In deze bedrijfsoptiek (bo; figuur j.) kleedt het arbeidverrichtend
                                                               (a-a), functionerend medium
      
(m-m) zich met een
      kegelmantel, die in het
      arbeidsproces enkele functies
  
    inkleedt - die weer
      functioneel functionerend
      worden bekleed.
      Immers, ineen(kringelend)
      gevoerd tot in een instáánde
      dichtheid (p→e←p),
      (evenwichtig) tegenover
uiteen(kringelend) gevoerd tot in een uitstáánde openheid
(k→v←k), stelt het álgemene, pro (e) en contra (v), een tweeërlei
functie in.
En (be)dienen deze (verzamelende) functies het functionerend
verloop vanuit pro het bandhoudende (pr/bh) en contra het bandeloze
(ctr/bl) middels het algeméne medium tot in een eigenlijke (ei)
aanwinst van het Ene-wezenlijke (E-w): in een functioneel
functioneren.

Dat wil zeggen. Tegenover de (in het (op)geborgene,verborgene)
potentiële/ínstaande (p-p) (arbeids)energie (e), in de top der
bedrijfsoptiek, staat de zogenaamd kinetische(/uitkomende/uitgaande;
k-k) - danwel de zich openende, operationeel wordende -
(arbeids)energie, aan de basis der bedrijfsoptiek.
En heet deze kinetische (arbeids)energie ook wel: (arbeids)vermogen
(v) - van een tweeërlei gesteldheid.
Namelijk statisch (s-s) actief úitstáánd (arbeids)vermogen, als
zogezegd “arbeidsvermogen van plaats”.
En dynamisch (dy) actief gáánd (arbeids)vermogen, als zogezegd
“arbeidsvermogen van (beweging/)werking”.
En is aldus van de kinetische energie, als het vermogen, slechts
(evenwichtig uitstáánd) het státisch vermogen in functie.
Deze bedrijfsfuncties (be)dienen - potentieel in het verborgene
inschikkelijk toeschietend en statisch in het openbaar dynamisch
toeschietend - zeg al bedruipend het bedrijvig functionerend,
arbeidverrichtend medium.

De álgemene pro-contra ofwel aard-werking opstelling der
bedrijfsoptiek is overigens, volgens/volgend de (onderdelende)
generering in plus-min, ook een plus-min (pl-mn) opstelling.
Naar de (bovendelende) generering in pósitief pro de Ene-áárd en
négatief contra het áctiviteitenduo, is pro/áárdend de potentiële
(arbeids)energie (positief/)plús en contra/wérkend het
(arbeids)vermogen (negatief/)mín.
De bedrijfsoptiek is aldus potentieel/íneen/volop in een plusfunctie,
als zeg rechtsom draaiend ínkringelend; en/tégenover statisch/úiteen/
ledig(end) in een minfunctie, als dan linksom draaiend úitkringelend.
Waarbij nog zij opgemerkt, dat beide álgemene extremen der
arbeidsspil, zowel pro/plus de aardende (arbeids)energie alswel
contra/min het actieve (arbeids)vermogen, céntraal wat/meer
doortrokken zijn met algeméén medium - van een meer compact/
“zwaar” en/respectievelijk meer ijl/”licht” gehalte.

Aldus, richt het verrichtend medium in het algemeen, in de
standhoudende omgeving, het een en ander aan, tot een
bedrijfsoptisch gericht zich hullen dier omgeving om het verrichtend
medium zelf; en waarmede het arbeidverrichtend medium, in de tot
stand komende/gekomen bedrijfsoptiek, functioneel functionerend
arbeid komt te verrichten.
Doch in centraal het medium zelf, in de eigenlijke arbeidsuitkomst/
arbeidsopbrengst - ter ondersteuning/medeoprichting/medestichting
van het Ene-wezenlijke - fungéért het medium.

Fungeren is het gédienstig dienen van wat daartoe dient.
Fungeren is derhalve geen vérdienstelijk, diénstopbrengend,
functioneren; en fungeert het fungeren ook niet al functionerend in/
vanuit een ingestelde functie.
Doch dient het fungeren, in het algemeen, dienst te doen; in een
dienstig/dienstonderbrengend/dienstverlenend doen verlopen van
enige reeds vérdienstelijk opgebrachte dienst.
Zoals, al uitvoerend (met de internerende opgang der oerkracht),
in het toedienen/onderbrengen der eigenlijke (ei), reeds verdienstelijk
opgebrachte arbeidsopbrengst aan/in het (als zodanig heersend/
dienstuitmakend) Ene-wezenlijke.

Het dienend verschil tussen functioneren en fungeren, is als dat
    
tussen hoofdwerkzaamheid en
   
hulpwerkzaamheid, tussen productiebedrijf
    en vervoersbedrijf, tussen een verdienstelijk
 
  (/gepast) opbrengen, tot stand brengen, en
    een gedienstig(/toepasselijk) onderbrengen,
    aanbieden, ervan.
                             
    Maar verder, het medium (m-m; figuur k.)
    is noch gegenereerde activiteit noch
    gegenereerde aard, maar die beide
generaliserend vervoegd tot in één geméne voege/zodanigheid -
als in een eigenlijk, in zichzelf vervuld/volstaand, nieuw
bestaansvoorkomen.
Als aldus niet zonder meer áctiviteit, vergaat/verweert het medium
niet in nihilistisch verweer - optimaal toegespitst in/als attent
niets (an).
En als ook niet zonder meer áárd, is het medium ook niet, als de
wezensaard, de toeverlaat van het daartoe zich effenend(/passiverend)
weerbare tot in latent niets (ln) - met zelfs, wat/meer vereend met een
wezensaard, vluchtig enige toevlucht in een wezenlijke aard als
bewering.
Maar, als stokkend “in de luwte” van het medium (m/m), zich
vrijwarend achter het medium, versteekt de “weifelende”
weerbaarheid zich, als in de steek gelaten van streek, tussen (latente)
gelatenheid en (attente) opgelatenheid als in weerloze lábiliteit -
als zogezegd het weerloos niets (wn/wn).

Als attent niets, als  pulver-véél, is het nihil (als het oerschap
onderzijds/antizijds) aan de slag, met/in aldoor maar door een
voortwoekerende uitslag.
Als latent niets, als egaal-héél, heeft het nihil zijn beslag; en is
(eerstens) wezenlijk het intellect als met een tegen verwering
beveiligd vlies beslagen.
En als weerloos niets, als héél-véél, als zeg een “geheel van verheelde
weerbaarheid”, is het nihil als van slag, als geslagen - als echter in zó
naar attent niets en/of latent niets uitslaande labiliteit.
Aldaar dan ook, in het aldoor maar door elkaar belagend, lagen
leggend, attent niets en oerniets (on), is het geslagen, weerloos niets
áls verslagen - en verlaagt het weerloos niets, als “overmocht en
opgeslokt”, zich tot (in) oerniets.

Of anders aangegeven - in de ver(g)eniging van pro én contra én anti
tot in het ene medium - vermogen de machtige(/intellectuele)
mogendheid en de krachtige(/aanspannende) mogendheid zich met
elkaar te liëren tot in een (front)linie als het medium: met daarin
(/onderin, als zeg hol het bolle medium, als hol een bolle kromme)
het labiele, weerloos niets als legio mogelijkheid.
Een “broos” medium, als aldoor, onder de “opslokkende” aanslag
   
van het oerniets, aan uitholling onderhevig; een
   
zeg maar labiel medium, als aldoor wat/meer
   doorslaand in verval; een algeméén medium, als
   een en al wat gereserveerde mogelijkheid, abrupt
    wat/meer overgaand/uitslaand in álgemeenheid.

   In aldoor de teloorgang van weerloos niets (wn;
   figuur l.) naar /in oerniets (on), vergaat het labiele
   medium (m) onderweg (naar enige eigenlijke
                               arbeidsopbrengst) aldoor maar door wat/meer:
in zo een al meer en meer zich introducerende “worteling” van het
medium in het oerniets (ter, tenslótte, absolute medegenerering; maar
vooralsnog is dit niet het geval).
Doch tevens worden, in dit doorslaan/uitslaan van wat labiel het
medium, de mogelijkheden naar het heet verwerkelijkt - in het zich
ontleden (o/o) van het algeméne in het álgemene.
Dat wil zeggen, in het zich verwerkelijken der legio mogelijkheden,
verandert (zowel de mantel als de spil van) de bedrijfsoptiek (bo)
vanuit (de spil als) het medium aldoor van (samen)gesteldheid.

Op dit een en ander is evenwel één uitzondering; namelijk daar,
waar het medium(restant) eigenlijk (ei; figuur k.) wordt opgevoerd
naar de Ene-aard (E) - om voorts het wezenlijk bestaan (w) te
doortrekken/”doordrenken”.
Een uniek geval, waarin het met anti/nihil/héél-véél aangedaan
medium - in plaats van teniet te gaan tot (in) oerniets als zeg
heel→véél - opgaat naar/in pró het Ene-wezenlijke als een
héél←veel.
Zeg héél-veel de “wolk-van-mist” klaart/”droogt” hier op in een
héle klaarte.
Ofwel, aan het voor de diepstgaande  blik wegblikkerend niets/
weerbare ontrekt zich het weerloos niets als voorts een
(weerloos  )loos aftreksel, als een te voorschijn komende weerschijn
van het weerloze/niets - als schijn, verschijning, als het bewustzijn
zelf.
Dat wil zeggen, het uiterst mysterieuze onbestaanbare niets geeft
hier een (bestaans)blijk van absoluut zichzelf, als het al even zozeer,
hoogst mysterieuze bewustzijn; waarin zo het een en ander van wat
er zoal bestaat meer/minder helder “aanlichtend” blijk geeft -
als mede helder in het helder gewaad van een opgehelderde mistige
wade.

Dit bewustzijn, deze (als weerloos niets) achterhaalde en (al
opvoerend tot in het Ene) opgehaalde blijk van het weerbare niets
als zelf altoos (uit zichzelf) aan de haal, is aanvankelijk miniem;
ofschoon allengs opkomend met de opkomst van het bestaan uit
niets.
Het basaal fungeren/existeren van het standhoudend bestaan, voert,
met de eigenlijke arbeidsopbrengst, aldus het eerste bewustzijn op
in het Ene, de Ene-aard, en voorts in de legio, diverse wezenlijke
geaardheden.
Een eerstens allerlei wezensaard doorvoerend/doorwarend
bewustzijn - waarop nog nader wordt ingegaan in het volgend
denkthema.

Het bewustzijn gaat aldus altoos gepaard met - aard-activiteit
ofwel pro-contra in één - het medium.
En is er zo (met het medium) bewustzijn in het bestaan tegenover
volslagen anti de vernietiging van het bewustzijn als á(nti)-bewust
het niets.
Zodat intussen, zonder arbeidend (functioneel) functioneren er geen
arbeidsopbrengst is, geen opbrengend fungeren dier opbrengst en
derhalve geen (met het eigenlijk/wezenlijk optrekkend medium
opkomend) bewustzijn (uit het a-bewuste).




                                                   -*-*-*-