Maak  Kennis  Met  Kennis  En  Blijf  Bij  Kennis.

                                                                            

Denkthema 6.    De bestaanszin.
                                                                                 

Aldoor winnend en gewinnend van/uit het aldoor maar door (zich)
verliezend onbestaanbare/niets (n/n/…; figuur a.), int het Ene (E)
      
bestaanbare begin uit het
      
onbestaanbare principieel volgens
      een tweeërlei beginsel.
      
Zeg, rechtstreeks uit het niets de
 
    Ene-áárd (ad); en omstreeks uit het
      niets eendere áctiviteiten (ac/ac) -
      dat een en ander in bovendelende
      generering (g/g/g), met de
      activiteiten tevens in wat/meer
      onderdelende generering (g'/g').
      Een relatieve/betrekkelijke
      bestaansoplevering uit het niets, in/
                                                  naar zelfs een drieërlei verband -
het bandhoudend verband, het bandeloos verband en het
standhoudend verband.

Op de bekende wijsgerige vraag, waarom bestaat er iets en niet
slechts niets, mag dan het antwoord zijn: het alsmaar meer in
mindering (zich) verliezend/lozend niets kwam ooit tot het
afscheiden/lozen van iets ter meerdere verlies; als zo een nog
drastischer (zich) verliezend niets bij de generering van iets uit niets.

Evenwel, het onder de heerschappij van het Ene basaal,
standhoudend (functioneel) functioneren van het bestaan doet daarin
tevens achterlijk/weerloos het onbestaanbare/weerbare aan.
Hier óverwint het door het Ene beheerste, standhoudend bestaan
absolúút het onbestaanbare.
Zeg maar, áchter-af het vooraf (aan het bestaan/iets) voorlijk (zich)
verliezend onbestaanbare/niets, “schilfert” de schil van
geschil(/verweer), van/als het onbestaanbare/weerbare, af naar het
bestaan - als de aanlevering van opkomend bewustzijn (b/b/…).
Als terloops, bij het zichzelf al arbeidend óntginnen van het
(standhoudend) bestaan, wordt tevens het onbestaanbare áángrijpend
ontgonnen (o/o/…); en de opbrengst, al bewustwordend tot in
bewustzijn (als van héél←veel tot in héle klaarte), als (absoluut)
afdoend geklaarde (warende) wáár aan de Ene heerser (met de
eigenlijke arbeidsopbrengst) opgebracht.

Op de al even belangrijke wijsgerige vraag, waarom bestaat er ook
bewust(heid van) bestaan en bestaat alles niet in het onbewuste, kan
dan het antwoord zijn: het door het Ene/iets (als mysterieus
aanlichtende bewustwording→bewustzijn) inhaleren van
achterhaald (mysterieus) niets, brengt, ter meerdering/bijval van
beide, het niets meer verlies en het iets meer winst aan.

Het zo, onder het Ene, aan de onderkant geheelde/bewuste medium
zwenkt als een “glimworm” het Ene-wezenlijke in.
Dan is het medium - dat dus zelf als terloops, in het
arbeidopbrengend fungeren/existeren, het bewustzijn wekte/opwekte
ofwel zelf zijn labiele onderkant heelde - qua gesteldheid áls het
bewustzijn.
Dat wil zeggen. Het bóvenzijds oerschappelijk geméne medium is,
als daarin slechts van bestáánswege toegebracht - én aard én
activiteit (vervoegd tot) in één vervulling/voege - als van iétswege
beschikt.
Daarentegen, voor zover bewust, is het ónderzijds oerschappelijk
medium het gehéle bewustzijn, als daarin van ónbestaanbaarswege
aangebracht, nóch aard nóch activiteit - als een van nietswege
aangevlijde vlaag.

Maar alvorens de trektocht van gehéél-geméén dit bewuste medium
door het Ene-wezenlijke nauwlettend te volgen, ter verduidelijking
eerst nog een beknopte reconstructie van het onderzijdse oerschap.

Het anti-bewuste (a-b; figuur b.)  attent niets (an) gaat - van
bandeloos niveau (bl/bl) naar bandhoudend niveau (bh/bh) - wat/
meer op tot in latent niets (ln), dat, machtig (ge)hecht (aan) allerlei
     
ónbewuste wezensáárd, ook onbewust
     
(ob) mag heten.
     Het anti-bewuste  attent niets is pulver-veel
     (p-v), als zeg legio losse spranken; en het
     onbewuste latent niets is egaal-heel (e-h),
     als sprankloos een dor/uitgeblust
     “gladheel”.

     Tevens, ontmoeten latent niets en attent
     niets elkaar op standhoudend niveau
     (sh'-sh, sh'-sh) als weerloos niets (wn).
     Dit weerloos niets is als héél-véél (h-v)
     reeds een vergaarde vergadering van
     spranken, die al meer helend al meer een
     béwust (b) sprankelend gehéél (h) gewordt
                                               - een sprankelend “stroefheel” als het
bewustzijn.
En dit sprankelend “stroefheel” onderaan/onderin het medium, trekt
met het gemene medium als bewust medium het Ene-wezenlijke (we)
in en door - eendeels naar en in “gladheel” het latent niets, waarin
“stroefheel” het gewekte bewustzijn (al) glad(der)weg als verwelkt/
verdort in dorre onbewustheid (en waarvan nog nader); en anderdeels
naar en in het standhoudend bestaan (en waarvan ook nog nader).
Maar nu eerst de intocht/trektocht van “stroefheel”-gemeen het
bewuste-medium in/door het Ene-wezenlijke.

Op deze tocht door het Ene-wezenlijke beïnvloedt het gehele-gemene
bewuste medium allerlei (actief) (ver)aardénde wezensáárd
verschillend - volgens ook het verschil van gesteldheid/herkomst van
het gemene medium en het gehele bewustzijn.

Het medium is relatief, flexibel; het geméne, dat in betrekking staat
tot het álgemene (als aard←→medium←→activiteit) en dat zelf
(saamgesteld met meer aard) als “dikker vloeibaar” trager vervloeit/
voortvloeit of (saamgesteld met meer activiteit) als “dunner
vloeibaar” sneller voortvloeit.
Doorvloeiend allerlei (ver)aardénde wezensáárd, zal het betrekkelijk
medium (bijvoorbeeld) onderweg wat/meer overgaan en opgaan in
allerlei  (veraardende) wezensáárd - of zal juist menige (ver)aardende
wezensáárd wat/meer overgaan/opgaan in medium (naargelang het
overwicht van een der beide partijen op de ander).
Het medium is van herkomst arbeidzaam, productief; en onderhoudt
het medium het (wezenlijk) bestaan al vermakend/andersmakend dat
bestaan.

Het bewustzijn daarentegen, is absolúút, star, als een het medium
“aangeplekte plek” - als “een op het water (als medium) mee
voortdrijvende olievlek”.
Terwijl het bewustzijn (als héél/”stroefheel”) door iets (namelijk
middels het medium door het Ene) is ópgetrokken vanuit het
(weerloos) niets (als héél←véél), blijft het bewustzijn als een “open
wonde(r)”, die(/dat) “bloedend tot bloei” komt bij enig tanende,
bewustzijn opleverende ontginning van het niets.
Waar het medium, als de “houder” van het bewustzijn, wat/meer
vervalt in (ver)aardende wezensaard (als zeg in activiteit en aard),
daar is de mógelijkheid/kans van enige herkansing van de
oerschaponderkant  op de oerschapbovenkant danwel: daar vervalt
het bewustzijn in allerlei bewustzijns(de)gradaties - bij wat/meer
overgang/afgang van én activiteit én aard tot in nóch activiteit nóch
aard.

Het bewustzijn/”stroefheel” wordt dan aldoor wat/meer “bevlekt” -
als “een landschap met zijn verschillend getinte vlekken” - met
allerlei in het “stroefheel” zelf vergaande/verdwijnende “vlekken”
ofwel, met in het bewustzijn zelf gestalde en verdwijnende
bestaansgestalten/bestaansblijken.
Met voorál deze afgeronde bestaansblijken in het bewustzijn - dat
zelf/basaal een héél is - is het bewustzijn nu álgeheel in bewustheid:
ofwel alsnog, zijn al deze in loos het zelfde heel/bewustzijn
oplossende/verdwijnende bestaansblijken saamgevat gevat als een
géhéél in bewustheid.
Met dit al, is al het bewuste/bewustzijn presentatief, sprankelend/
prijkend; het houdt aan het (wezenlijk) bestaan allerlei blijk, blij
vermaak, óver.

Samengevat, is om zo te zeggen het algemeen (door het Ene
opgevoerd) medium een hier zich meer mengend en daar zich meer
ontmengend mengsel in een vat vol (ver)aardende (wezenlijke)
geaardheden - alswel vol met activiteiten en geaardheden als
“ingrediënten” - terwijl dat mengsel zelf ook verschilt in
vloeibaarheid.
Een in het ónbewuste zich voltrekkend proces.
Evenwel, is het medium als bewust medium ook de drager van
bewustzijn, van géhéél de bewustheid van alle(rlei) bestaansblijken.
Waarmede “stroefheel” het bewustzijn is als het afgeronde hele
“licht-matglazen” deksel op dat mengvat.
En met legio verschillende “spat en vlek” (onder)aan dit deksel,
geeft dat onbewust zich voltrekkend proces (opper)vlákkig blijk
van zichzelf.
Legio verschillende, finaal afgeronde vlekjes/vlakjes/bestaansblijken,
die zich, als een géhéél in bewustheid, oplossen in het “licht-
matglazen” deksel zelf.

Maar intussen, welt een aanvankelijk (zeer) mager, doch allengs, met
de opkomst van het bestaan, een wat/meer overweldigend medium,
bewust medium, door het Ene de wezenlijke structuur in en door.
Deze structuur van legio aaneengeschikte, betrekkelijk stabiele,
uitgebalanceerde orden (o-o, o'-o', o”-o”; figuur c.), is de in
ontwikkeling (ow-ow) en in-/uitwikkeling (wi) aangelegde wezenlijke
     
grondbetrekking tussen
     deze orden/wezensaarden
       - en waarin ook deze
      geaardheden, al
      (structureel) instruerend
      elkaar corrigerend, al
  
    veraardend zich aan
      elkaar aanpassen.
      En waar vanuit
      (bandhoudend) al deze
      wezenlijke geaardheden,
      met (bandeloze)
      opkomende oerkracht
      (ok), het standhoudend
      bestaan wordt aangelegd,
                                                                        daar is het deze structuur,
deze reeks van opeenvolgende samenhang, die dat standhoudend
bestaan in een overeenkomstige samenhang realiseert.
En waarbij het wezenlijk inkomend-, de structuur doortrekkend-, en
de wezensgeaardheden beïnvloedend/herordenend/heraanpassend
medium (m-m→m'), als “het standhoudend gemiddelde”, weer
zogezegd informatief is - als de wezenlijke structuur van
(ver)aardende wezensgeaardheden informatie inbrengend van “hoe
het in het standhoudend bestaan erbij staat”.

Danwel, tevens aldoor geïnformeerd aangaande al het bedrijvig doen
van het standhoudend bestaan zoals het zich zet en schikt naar/in,
energetisch-vermogend (e-vm), bedrijfsoptische arbeidzaamheid en
gesteldheid, mogen al bijeen de (ver)aardende wezensgeaardheden in
structureel verband in betrekking tot het standhoudend bestaan: het
(Ene/E) geheugen heten.
Zelfs wordt dit wezenlijk geheugen niet slechts aldoor maar door
geïnformeerd vanuit het standhoudend bestaan, maar formeert het,
ook aldoor maar door, dit bedrijvig bestaan al samenstellend, en
saamstellend in zijn vervoeging tot in eenderlei voege/medium, (met
de oerkracht) mede (zoals in o→e, o'→ e,…; o→vm, o'→vm,…).
Zodat aldus aldoor wel, in dit aldoor aan en in elkaar parthebbend
partnerschap, de/het veraardende wezenlijk(e) geheugengesteldheid/
geheugenverloop correspondeert met de/het bedrijvig(e) gesteldheid/
verloop van het (bedrijfsoptisch) standhoudend bestaan.
In het proces van “denken en doen” heeft betrekkelijk elke wezenlijke
orde/geaardheid (zoals in o←x→o) van het wezenlijk geheugen - en
daarbij in structureel (aan)gepast verband met de overige wezenlijke
orden/geaardheden - een wat/meer eigen (kring)loopbaan (voor o-o:
o→e→ei→o, o→vm→ei→o).      

Als de spil der ideële optiek, is het wezenlijk geheugen durend - in
gedurig instructief en mediumiek verloop.
Zelfs is elke geaarde geheugeneenheid in een tweeëlei
ontmoetingsrelativiteit; zeg “horizontaal” tussenin inkomende
activiteit vanuit het standhoudend bestaan (zoals in o←x→o), en
“verticaal” tussenin (van bovenaf) inkomende ontwikkeling en
(van onderaf) inkomende inwikkeling (uit generering); waarmede
het geheugen wel zo duurzaam is “als het verleden”.
Het wezenlijk geheugen. Als het door/in ontwikkeling eerder (zoals
o-o) en later (zoals o”-o”, en daarna) aangelegd, voltrokken en zich
voltrekkend geheugen; het in inwikkeling bevestigd geheugen; en in
uitwikkeling het (al (mede)formerend het standhoudend bestaan) zich
ontplooiend en (aldoor geïnformeerd uit het standhoudend bestaan)
zich herzettend, intellectueel geheugen.

Wat nu slechts betreft het medium (m'), wordt het wezenlijk geheugen
aldoor door/middels het medium vanuit het standhoudend bestaan wat/
meer herordend/heraard/herstructureerd - met legio
wezensheraardingen als evenzovele zogenaamde onbewuste indrukken
van/uit dat bedrijvig bestaan.
Met zo'n indruk gaat er aldoor wat/meer medium (ofwel algeméén, als
én activiteit én aard) over in ietwat heraardende wezensaard (ofwel
álgemeen, als activiteit en aard).
Alswel, met deze geheugenindrukken als geheugeninkomsten,
waaraan het aldoor het wezenlijke geheugen doortrekkend medium
aldoor bijdraagt, gaan evenzovele mediumuitgaven ofwel zogenaamde
onbewuste mediumuitdrukkingen gepaard.
Een snoer geheugenindrukken (elkeen activiteit en aard) met/nevens
een rist mediumuitdrukkingen (elkeen én activiteit én aard).

Evenwel, is het medium (m') tevens bewúst (b) medium.
Het met het medium aldoor door het geheugen strijkend bwustzijn,
alswel dat tevens met het onderweg aldoor minderend medium mede
verstrijkend bewustzijn, dit bewustzijn strijkt zowel van elke
geheugenindruk alswel van elke mediumuitdrukking een wat/meer
bewuste, alsook anders bewuste bestaansblijk op.
Wat betreft het geheugen, heten de onbewuste indrukken dan,
voorzover aftrekkend tot in (“stroef”)heel het bewustzijn, bewuste
ondervindingen - elkeen als activiteit en aard vergaand tot in nóch
activiteit nóch aard.
En wat betreft het medium, heten de onbewuste uitdrukkingen dan,
voorzover afvloeiend tot in (“stroef”)heel dat zelfde bewustzijn,
bewuste gevoelens - elkeen als én activiteit én aard vergaand tot in
nóch activiteit nóch aard.
Met het aldoor maar door opkomend bestaan en daarmede aldoor
aanwassend wezen en medium, een aldus al groter, zeer groot
assortiment ondervindingen met/nevens een al groter, zeer groot
assortiment gevoelens.

Voorts, zijn de legio bewuste ondervindingen/ervaringen, álgeheel
als legio bewuste bestaansblijken in het wezenlijke geheugen, als
een géhéél in bewustheid als zogenaamd de verheuging - aangedaan
het Ene-wezenlijke, als de verheuging van het Ene.
En zijn de legio bewuste gevoelens/aandoeningen, álgeheel als legio
bewuste bestaansblijken van het medium, als een géhéél in
bewustheid als zogeheten de vreugde - aandoenlijk het Ene-medium,
als de vreugde van het Ene.

Doorgaans zal de verheuging overwegen op de vreugde, of
omgekeerd, naar de gevatheid van het begrip.
Immers, in het intellectueel, idealiserend (i/i) - begrijpend (bg)
denken (i - bg - i), waaraan (structureel) herordenend (o - o, o' - o',
o” - o”, enzovoort) in legio (ver)aardende wezensgeaardheden het
wezenlijk geheugen juist zozeer deel heeft, gaat een(/elke)
geheugenindruk tevens scheidingsrelatief úit in een idee (i←bg→i)
of komt daarentegen ontmoetingsrelatief óp tot in te meer een
begripsindruk (i→bg←i).
In het eerstgenoemd geval, onttrekt een in een idee mede weglekkende
geheugenindruk zich wat/meer aan de afgang tot in “stroef”heel het
bewustzijn als ondervinding - wat ook het geval is voor een totaliteit
aan geheugenindrukken, voor verheuging - en zullen aldus in
bewustheid de gevoelens, de vreugde, overwegen.
Wordt daarentegen in een overwegend ontmoetingsrelatief denken
een(/elke) geheugenindruk nog benadrukt vanuit het ideële bestaan,
dan zal de bewustwording ervan, als ervaring, als verheuging, ook
intensiever zijn - met aldus in bewustheid een overwegen van de
ervaring/verheuging op het gevoelen, de vreugde.
Ondervindingen, verheuging, en trouwens ook gevoelens, vreugde, zij
doen zich wezenlijk op in het “merg der wervelkolom” (als het
geheugen) van het intellect.

Zowel de verheuging alswel de vreugde, is genieting - als de
tenietgang van enig bestaan aan geheugenindruk en
mediumuitdrukking tot in star loos het niets-zijn als (sprankelend
“stroef”)héél het absolute bewust-zijn.
Doch verheuging en vreugde, zij verschillen in hun afgang, in hun
oplossing tot in loos/heel het bewustzijn, qua afkomst - en daarin
als in het verschil tussen ernst en/respectievelijk spel.
Of preciezer gezegd, laat de zich ontladende verheuging zich bewust
uit over allerlei bestaansvólvoering.
Zoals “ik verheug me gedurig in het verrichten van arbeid, in het
innen van allerlei inkomsten/bedrijfsopbrengsten uit arbeid”.
Terwijl de vreugde er zowat zonder meer is, als zeg slechts in
bestaansverspilling, in (mediumieke) verspilling der wezensspil -
als uitbundige blijheid in vérvoering.

Intussen, zijn er ook legio verschillende genietingen, naar de zekere
verscheidenheid ervan aan ondervindingen/gevoelens - met evenwel
minstens een drietal indelingen ervan.

Eerstens, onderscheidt elke genieting zich qua gesteldheid in
intensiteit - zeg maar in hevigheid van vreugde, van verheuging.
Bijvoorbeeld, valt daarover kwantitatief te zeggen: hoe méér
gevoelens/ervaringen, hoe intenser/”hoger” de vreugde/verheuging.

En tevens, is er verschil van samengesteldheid van zo'n assortiment.
Bestaat een assortiment van gevoelens/ervaringen uit meer (zowat)
gelijke gevoelens/ervaringen, dan is de genieting meer “koel”-sereen
ofwel zo te noemen zindelijk.
En is zo'n samengesteldheid meer een diversiteit, als een assortiment
van verschillende gevoelens/ervaringen, dan is de genieting meer
“warm”-uitbundig ofwel zo te noemen zinnelijk.

Een zindelijke genieting is veelal afkomstig uit een standhoudende
bedrijvigheid, waarin de eenheid van bandhoudend verband nogal
overweegt op het losbandig aandeel daarin van bandeloze oerkracht.
En tot een zinnelijke/”bonte” verheuging/vreugde geraakt nogal eens
een standhoudend verloop, waarin de bandeloze oerkracht menig
bandhoudend verband wat/meer los woelt en zo verandert.
De genietingen, de geheugenindrukken en de mediumuitdrukkingen,
     
zij maken mede deel uit van zeg
     
wezenlijk de begripvolle “ruggegraat”
     van het intellectuele denken; zodat er
     tevens, in bewustheid, te spreken valt
     van een intensief denken, een zindelijk
     denken, een zinnelijk denken.

     Het béwuste medium (bm; figuur d.),
     dat bij zinnelijke/zindelijke genietingen
     het Ene (E) wezenlijk aldoor informeert
     over allerlei standhoudende (sh)
     bedrijvigheid, verloopt met de
“onderstroom” van ónbewuste inwikkeling naar uitwikkeling (w) al
intellectueel idealiserend - begripvol denkend (i - b - i, i' - b' - i',
i” - b” - i”,….) mede in weer de tot standbrenging van het
standhoudend bestaan.
Bewust al zinnelijk/zindelijk genietend en denkend, zint (z),
zogenaamd, het Ene-wezenlijke béwust en ónbewust aldoor op deze
en die standhoudende verwerkelijking naar waar het Ene (al wezenlijk
zinnend) bewust en onbewust zin in heeft.

Dit bewust en onbewust zinnig instrueren, in het voeren van wezenlijk
een zinvol bestaan, wordt evenwel, ook aldoor, gecorrigeerd/bijgesteld
door onbewust de ontwikkelingstrek (ow/ow).
Deze duistere bijstelling van begripvol het geheugen, werkt
ontmoetend/inkerend in op het geheugen - zoiets als in de
ontmoetingsrelatieve opkomst van en begrip uit zijn idee - en vertolkt
zo'n terughoudende/bedachtzame bijstelling zich althans deswege ook
wat/meer in de luister van enige verheuging/vreugde.
Ofwel, al zinnend (z) wat/meer vóórtdenkend, bédenkt en bézint (bz)
het Ene(-wezenlijke) zich tevens aldoor - bij een al bijeen wat typisch
zinderend genieten ervan - op de volmaking van het
bestaan-in-ontwikkeling.

Dit ook (deels) in bewustheid oplichtend verkeer in de wezenlijke
“flessehals van het bestaan”, leent zich ook tot de uitspraak: met de
in generering aldoor (uit het attent niets) opkomende ontwikkeling
en aldoor (uit het oerniets) opkomende inwikkeling→uitwikkeling
van het (transcendente) bestaan, en met het in de ontginning van het
niets (deels) dit bestaan aldoor meer doen aanlichtend bewustzijn, is
het wezenlijk aldoor bezonnen zinnen van het Ene(-wezenlijke) op
de volmaking van het standhoudend bestaan-in-ontwikkeling, bij ook
de bewustheid van een al hoger opgevoerd genieten, de aldoor
winnende/gewinnende/overwinnende bestaanszin van het
(transcendente) bestaan.

     
Voorts, is er reeds herhaaldelijk
    
gewezen op de wezenlijke
     structuur.
     De ordelijke danwel de stábiele (en
     uitgebalanceerde) váttingen (ofwel
 
   begrippen; b/b'/b”; figuur e.) van
     (ver)aardende wezensgeaardheden,
     die op elkaar (aan)gepast betrokken
     liggen in een structurele band (sb).

     Doch nevens deze wezenlijke
     structuur is er de bandhoudende/
     ideële infrastructuur (iis/iis) en de
  standhoudende/reële infrastructuur
(ris).
En onder infrastructuur valt dan te verstaan het gangenstelsel,
waardoor allerlei zinnig bezonnen, wezenlijke opvattingen door het
Ene (E) - als de (aldoor genererende/)opvoerende aanvoerder - vanuit
het wezen worden uitgevóerd en weer tot in het wezen opgevóerd;
als al gaande (door) deze gangen hun gang gaand.

Hierbij is er, aangaande het intellect, een tweeërlei volvoering te
onderscheiden; namelijk een intellectueel intuïtieve volvoering en een
intellectueel doordenkende volvoering.
De (intellectueel) intuïtieve volvoering, voortaan simpel de intuïtie te
noemen, is direct.
Bijvoorbeeld vanuit opvatting/begrip b” direct volgens b”→i”/e→    
ei→b” alswel volgens b”→i”/vm→ei→b”.
En is de (intellectueel) doordenkende volvoering, voortaan simpel het
(denkend/doordenkend) intellect genoemd, indirect, als in zigzag.
Bijvoorbeeld, volgens een overeenkomstige volvoering als intuïtief
(b”→i”/e enzovoort nevens b”→i”/vm enzovoort), wordt in het
idealiseren van begrip b” (i”←b”→i”) dit idee eerst nog weer door
ook een (of meer) andere gedachte(n; bijvoorbeeld i'-b'-i') doordacht
(heen (e/)i'→b'←i'(/vm) en weer (e/)i'←b'→i'(/vm)), alvorens
door de reële infrastructuur weer wezenlijk te worden opgevoerd.

Beide, zowel de intuïtie alswel het intellect, lopen, in het bestaan-in-
ontwikkeling, in wezenlijke ontwikkeling veelal ramend  en/
respectievelijk onderstellend - met bijgaande gevoelens/ervaringen -
direct en/respectievelijk indirect vooruit op de standhoudende
ontwikkeling.
Zo raamt (r - r) de intuïtie alreeds direct de wezenlijke ontwikkeling
(ow/ow; die de wezenlijke, stabiel-uitgebalanceerde vattingen/
begrippen doortrekt volgens b”→b'→b) in een vollédige/ledige
vatting (r - r) daarvan (ter hoogte van b volgens het gegeven
voorbeeld).
Terwijl het intellect deze wezenlijke ontwikkeling indirect - al
doordenkend “de vleugels uitslaand en intrekkend” (waaronder in
heen i←b→i  en in weer i→b←i ) - onderstelt (o - o) in een
wezenlijke volledige kiemgedachte (o-b-o).

De standhoudende ontwikkeling wordt hierbij, overwegend, door de
inwikkeling→uitwikkeling (w), eerst het totale wezen doortrekkend,
tot stand gebracht - weer overwegend intuïtief-direct of overwegend
intellectueel-indirect.
En met de eigenlijke (ei) uitkomst/opbrengst van deze standhoudende
ontwikkeling/aanpassing, wordt meer intuïtief zeg dit raam (r - r) of
meer intellectueel zeg dat onderstel (o - o) informatief aangepast/
gepast (van onderaf) aangevuld/gevuld tot een voldragen vatting/
begrip - veelal ook uitslaand in een complete gedachte (i - b - i) -
van wat er standhoudend is volvoerd/volbracht.
Ofwel, is zo'n raming/onderstelling, vervuld na eigenlijke aanvulling,
na deze ondergane bijstelling tenslotte perfect - wat betreft enige
vooraf geraamde/onderstelde volmaking van het standhoudend
bestaan-in-ontwikkeling.

Het intellect gaat aldus meer gedachteloos-doortastend-intuïtief (in de
natuur doorgaans meer dierlijk) of meer doordenkend-overwegend-
intellectueel (in de natuur meer menselijk; hoewel ook de mens in nog
veel intuïtief bezig is) met het standhoudend bestaan om.
Maar in beide gevallen blijkt het intellect wezenlijk te zijn verrijkt
met verheuging en vreugde, gevoelens en ondervindingen, danwel
met zogezegd een gemoed.
Een wezenlijk diep verborgen gemoed, als alsnog een venster van
bewuste verlichting.

Een (ook veranderlijk) gemoed, dat in bewustheid blijk geeft van
allerlei onbewust, wezenlijk gevoerd/volvoerd proces; zoiets als een
“instrumentarium”, waaraan allerlei in het verborgen lopende
instructie, ook allerlei onbewuste wezenlijke gesteldheid en
samengesteldheid, valt “af te lezen”.
Een zinnelijk/emotioneel genietend gemoed wijst dan op veel
bestaanscommotie; daarentegen een zindelijk/sereen genietend
gemoed op een meer gedisciplineerd bestaansverloop.
Evenwel is het al bestaansvernietigend genietend gemoed tevens,
als het voorttrekkend bewúste medium, het “schuurlint” dat aldoor
wat/meer van het onbewuste wezenlijk bestaan “wegschuurt” tot in
heel het bewustzijn - wat bij meer, te veel bestaansvertering dat
bestaan, en daarmede indirect ook het standhoudend bestaan,
ondermijnt/sloopt/ontwricht.
Het teniet genietend gemoed is als het “schuim” van het
“voortschuimend” bewustzijn/”stroef”heel, dat met het medium
voorttrekt op (zoals aangegeven met figuur b.) ook “glad”heel
het latent niets aan - en waarvan nu nader.

      Welbeschouwd, ligt élke in
     
ontwikkeling (o/o/..; figuur f.)
     opgebrachte en in inwikkeling
      bevestigde wezensaard, elke als
     begrip (b/b') stabiel/ordelijk
     opgelegde/gevatte wezensaard,
     (toe)gedekt met latent niets  
     (ln/ln').
     Het het wezen doortrekkend
     bewuste medium (bm), dat met de
  inwikkeling naar úitwikkeling door
en uit elk begrip ideewaarts (i←b→i, i'←b'→i') naar het
standhoudend bestaan trekt, doet bij zowat het verlaten der begrippen,
wegens légio begrippen, légio verlaten latent niets aan.
Of preciezer gezegd, het medium doortrekt informatief/aanvullend/
herschikkend elke wezensaard, elk(e) vatting/begrip daarvan.
En “stroef”heel het bewustzijn legt aan op “glad”heel het latent niets,
op zeg het “kleed” van elk(e) wezensaard/begrip, aantastend deze
“bekleding” - terwijl er weer evenzoveel verschillende “omkledingen”
als er verschillende begrippen zijn, die “elk met het kleed van/als een
latent niets wordt omkleed/bekleed”.

Enige verduidelijking hiervan verschaft het oerschap (figuur g.).
Bovenin het oerschap, als de bovenkant van het oerschap, bevindt
    
zich het bestaan/
   
 bestaansverloop: pro/ineen
    allerlei (wezens)aard (ad),
    contra/uiteen allerlei
    activiteit (ac) en procontra
    -een (pc-een) het medium
 
  (md).
    En onderuit het oerschap,
    als de onderkant van het
    oerschap, anti het
    onbestaanbare/niets; als
    eerstens het oerniets (on),
    en tweedens het attent
    niets (an) uit onderdelende
  generering (og).

Uit/nevens het attent niets wordt het weerbare, als vergane/géén
áctiviteit, door ínnend/inhalerend allerlei wezensaard tot allerlei
“glad”heel, tot allerlei latent niets (ln), opgehaald - als allerlei leegte(/
verlatenheid), die alsnog (weer) áctief wordt met het nog verder
ophalen ervan tot in het bestaanbare, tot in de desbetreffende
wezensaard zelf, als (allerlei) bewering van veraardénde aard.
En wordt door het eigenlijk optrekkend-, door het Ene opgetrokken
medium het oerniets, als nóch áárd nóch áctiviteit, door het weerbare
(wat ontginnend/achterhalend) deels opgehaald tot “stroef”heel het
bewustzijn (bw).

Dit tweeërlei heel, het latent niets en het bewustzijn, is nog niet het
bestaan bovenzijds het oerschap en al evenmin meer het
onbestaanbare als onderzijds het oerschap.
Het “glad”heel/”stroef”heel is zogezegd door het bestaan (van aard
en medium) geannexeerd niets/anti; dit is opgehaald en aangehaald
geen/anti, als zeg a(nnex)-anti (aa/aa).
Een heel/leegte, als een (zowat) “statisch niets” in plaats van een
“wegflitsend, dynamisch niets”.
Een heel, als “een aan het bestaan (uit het attent niets als latent niets)
afgemeerde-, een (uit het oerniets als bewustzijn) aangemeerde schol
uit het verscholen niets/geen/anti”.
Een heel verblijft aldus tussenin bovenzijds en onderzijds het oerschap
danwel in het oerschappelijk midden(niveau); het is een aan het niets
verwante, een aan het bestaan (van aard en medium) gelegerde,
onbewuste/bewuste en absoluut afgeronde leegte - als noch activiteit/
contra, noch aard/pro, noch medium/procontra, maar
a(“verechts”)-anti.

Maar in de trektocht nu van bewust het medium (bw-md) door een of
andere met latent niets “omklede/ingeklede” wezensaard (ln-ad;
bw-md→ln-ad), informeert/herschikt bovenzijds het oerschap het
medium die wezensaard, bij enige gevoelige ervaring daarvan.
Terwijl, in het oerschappelijk midden, “stroef”heel dat “glad”heel
bestrijkt/doorstrijkt - in onderlinge neutralisering tot in zeg een
enig neutraal heel.
Voorzover doorstrijkend dat onbewuste “glad”heel, dat dorre latent
niets, wordt “stroef”heel het bewustzijn wat/meer “glad”/gedoofd.
Bij evenwel wel wat/meer “aangestreken verlichting” van dat dan
wat/meer tot “stroef”heel “verruwd” “glad”heel, zal het resulterend
neutraal heel, dat die wezensaard alsnog “inkleedt” als het latent niets,
van enig “stroevig”/dof  bewustzijn zijn.

Of ook, die als begrip gevatte stábiele wezensaard, herschikt door het
medium, herschikt zijn “nauwsluitend kleed” van/als latent niets,
ietwat “stroevig” niets (voor zich) innemend tot een (ander)
nauwgezet passend “kledingstuk” (van dof bewustzijn).
Danwel, heel inschikkelijk dat “kleed”: merkt dat dof bewuste heel
zich, kenmerkend dat (zich herschikkend) begrip, tot een zékere
zogenaamde dof bewuste kénnis van dat begrip.

Alle begrippenkennis(/”kledingstuk”) verschilt naar het verschil dier
(“aangeklede/ingeklede”) begrippen.
En schaduwt/schouwt deze dof bewuste kennis in het oerschappelijk
midden alle herschikking dier (op)vattingen/begrippen in bovenzijds
het oerschap - met daarbij allerlei bewuste gevoelens/ervaringen,
verheuging/vreugde, in het oerschappelijk bovenzijds→midden.
Dit zogezegd schaduwend schouwen, in dof/weinig oplichtend
bewustzijn, is een nieuw gegeven, zoals nu reeds aangegeven, maar
waarop voorlopig niet nader wordt ingegaan.
Ofschoon nog een enkele opmerking.

Het latent niets licht slechts op als dof bewuste kennis onder invloed/
inmenging van het bewustzijn. Het bij bewustzijn komen heet zo ook
wel het bij kennis komen.
Alsook, in máchtige staat, als onder de hoede/bescherming (tegen
vernietiging) van zijn latent niets, “als strak omgeven met een huid”,
herschikt een (onder mediuminvloed) zich herschikkend begrip zijn
“huid” tot relevante kennis. Waarmede met (opbouwende) kennis
(tegen vernietiging) de macht (aan)gepaste macht is; machtiger, in
het kennend ondervangen der vernietiging - waarmede althans de
uitspraak “kennis is macht” niet misplaatst mag heten.
Een “dorre geleerde”, met “dorre kennisgeleerdheid”, mag het ook
al zijn - waar het onbewuste, dorre en starre latent niets als starre
kennis in slechts dof bewustzijn oplicht.

Evenwel, in het prepareren van latent niets tot (aan)gepaste kennis, is
het geïnhaleerde resultaat ervan, door het desbetreffend begrip,
nauwelijks/niet meer een bewering. Maar van een adequate, gepaste
invloed/inmenging, als (meegaand) begaan met het gangbare
denkproces.
Overweegt, plotseling, de informerende invloed van het bewuste
medium op een of ander begrip op de formerende invloed van(uit)
dat begrip op het standhoudend bestaan, ínt althans zo'n begrip
informatief uit het standhoudend bestaan in correspondentie met
het desbetreffend standhoudend voorkomen, inschikkelijk zich
instellend op dat voorkomen met ook enige bewuste oplichting der
desbetreffende kennis: dan herínnert het Ene zich al begrijpend
alswel, dan herkent het Ene al kennend, in/uit zijn geheugen, dat
standhoudend voorkomen, met ook een klare bewuste ervaring/
gevoelen ervan.








                                                  -*-*-*-