Maak  Kennis  Met  Kennis  En  Blijf  Bij  Kennis.                                                              


Denkthema 7.  IJver.

                                                                                         
Al wat van elders wordt gewend, wendt zich daarnaar en wordt
daaraan allengs gewend.
     
Zo wordt het door het Ene (E; figuur a.,provisorisch
      aangegeven) in generering (g) - van iets uit niets -
   
  aldoor opgevoerd en omgevoerd bestaan onder het
      aan zich houdend en onderhoudend regiem van het
      Ene dienovereenkomstig regulerend (r) - als van
iets uit niets - doorgevoerd.

Danwel, om het genererend Ene(-wezenlijke; E, figuur b.), dit is in de
aldoor opgevoerde omvoering van het bestaan in ontwikkeling (o/o/..),
     
en in inwikkeling→uitwikkeling
    
 (i→u/u), circuleert het bestaan, bij
     een overweging der inwikkeling→  
  
   uitwikkeling op de ontwikkeling,
     aldoor (de ontwikkeling innemend
     →uitdragend) maar door (i→u→
     e→ei→i  en i→u→vm→ei→i).
     En waar dit circulerend bestaan
     zich onderweg, in het standhoudend
     bestaan, bondig (bundelend) bindt
     tot een meer voldragen dracht als
     het medium (m/m; als aard en
                                                       activiteit in één), daar volvoert dit
medium - onder het heerschappij voerend, arbeidverrichtend Ene - een
dienovereenkomstige circulering (m→ei→bm→e→m  en m→ei→bm→    
vm→m).
Daarmede beaamt/begunstigt deze bondige/algeméne omvoering (van
iets uit niets) de basale/álgemene omvoering uit generering (van iets
uit niets).
Alswel, begunstigen beide omvoeringen de winnende/gewinnende
bestáánszín van het (transcendente) bestaan - de basale verlenend en
de bondige ontlenend.

Zoals allerlei bergstroom/bijstroom, waarin velerlei geborgen bergijs/
bergsneeuw smeltend uitstroomt, zich voegt tot een hoofdstroom/
hoofdrivier, zo voeren en voegen allerlei intellectuele/intuïtieve (ii/ii)
uitvoer en uitvoering vanuit het Ene-wezenlijke (zich) wat/meer tot in
de ene mediumieke hoofdstroom (m/m) in het standhoudend bestaan.
En heet deze (arbeidverrichtende) hoofdstroom ook wel het streven
(s/s) - in het standhoudend bestaan prominent zich opdoend, maar in
het algeméén de naam voor de gehele bondige circulering van het
bewuste medium door ook het wezen en het intellect.
Het Ene streeft aldus bondig de (constructieve/structurele) volmaking
der bestaanszin na.
Alsmede, streeft (arbeidverrichtend), in bewustheid, de heerschappij
voerende Heer van het (transcendente) bestaan wezenlijk naar
verheerlijking (in verheuging en vreugde) van zijn bestaan.

Het streven, waarin het Ene(-wezenlijke) het bewuste medium zich
toeëigenend (ei) eigen maakt, voegt aan de bestaanszin niet alleen de
bewuste genieting daarvan toe aan het Ene-wezenlijke.
Doch het algeméne medium daarin, verénigt ook het álgemene al
meer tot in één algeméne tóewijding/beschikbaarstelling van het
bestaan aan het dat bestaan aan zich schikkend, over dat bestaan
beschikkend Éne.
Zulk een streven bevordert (mede) eerstens het welzíjn van het
Ene-wezen/zijn; in een vervulling/volvoering van het er-wel-zijn
(in plaats van het er-niet-zijn) door het al bondiger aaneenpassen/
vereenvoudigen, het constructief/structureel al degelijker/deugdelijker
aanéén voegen/bijstellen, van het Ene-wézenlijk bestaan.
En corresponderend met wezenlijk het welzijn, wordt vanuit dit
wezenlijk welzijn  het standhoudend bestaan in welstánd gebracht -
als in al meer gepast aaneengesloten gelederen opgesteld naar
wezenlijke formering/opdracht daartoe conform de al
(aaneen)gepastere bouw van dat wezen zelf.
Daarmede zal het algeméne/veralgeménend/ineenschikkend streven
zelf, in juist zozeer het zich (ineen)voegend standhoudend bestaan,
van een meer constante, constant oplopende gang ofwel, van een
continue, continu aanwassende welváárt zijn; een algeméne welvaart,
die “langzaam maar zeker” de eendracht opvoert in heen het
wezenlijk bestaan en in weerkerend het standhoudend bestaan.

Kortom, het Ene streeft met zulk een effectief nastreven van alom de
perfectie, in eigenlijk het/de algeméne wélzijn/wélstand/wélvaart op
te voeren, een móralistisch beginsel na.
Het streven is als de “bloedsomloop, met standhoudend de hoofdader
en bandhoudend legio haarvat en bijader”. Een algeméne, bewúst
médiumieke stroom, waarin het Ene, als het “hart van het bestaan”,
zijn gemoed “uit zijn hartebloed” tot een al zich verheugendere,
vreugdevollere bloei brengt.
Het wezen (zijn gemoed) is de ziel van het bestaan en zo ook van het
intellect als deels het bestaan; en voor het welzijn van zijn ziel, en
daarmede ook in gemoede, zet het Ene zich al genererend en strevend
in - waaruit/waarmede het Ene in welvarende welstand stand houdt
tegenover het onpeilbaar vernietigend niets.

Maar, het streven is in het standhoudend bestaan, aldaar onderlegd
met labiel het weerloos niets tot labiel medium, ook aldoor aan alle
mógelijke ontbinding onderhevig - van algeméén tot in niets en tot in
álgemeen allerlei aard en activiteit (zoals reeds uiteengezet in
denkthema 5., met behulp van ook figuur l.).
Ofwel, het “dun/dik vloeibaar” streven/medium, in/als de as/spil (s;
figuur c.) der desbetreffende bedrijfsoptiek, ontleedt zich wat/meer
naar/in de mantel (m/m) dier bedrijfsoptiek - als een overwegend
“vaste”/aardende bedrijfsoptiek(mantel) of een overwegend “luchtige”
/actieve bedrijfsoptiek(mantel), waarin het “vloeibare” medium meer
“stolt” of/respectievelijk meer “verdampt”.
In het eerste geval, gaat de arbeidende/strevende bedrijfsoptiek
   
metterdáád over in een meer behoudende/
   geconserveerde/geconsolideerde
   bedrijfsoptiek; met daarin meerdere
  
 rondkringende zelfstandigheden in
   lintopstelling (l; zie ook denkthema 2.,
   figuur j.).
   Zulk een ópwaarts zich zettende
   bedrijfsoptiek zet zich standhoudend neder
   aan de (regelende) basis van het intellectuele/
   intuïtieve bandhoudend bestaan tot een meer
   gezette onderlinge invloeduitoefening tussen
  bandhoudend en standhoudend bestaan.
Hierover echter in een volgend denkthema.

In het tweede geval evenwel, gaat de gemene strevende bedrijfsoptiek
over in een meer doende/bezige bedrijfsoptiek, met meer krachtige
activiteit (kr; zie ook denkthema 2., figuur k.).
Dan wervelt de neerwaarts vervallen bedrijfsoptiek als wat/meer
(onder)gedompeld in het bandeloos woelend bestaan der oerkracht.
En van dit meer driftig gedreven bestaan nu eerst vervolgens.

De bedrijfsoptiek kolkt/kringelt eendeels ineen (i-i; figuur d.) tot in
enige onbewuste dichtende geaardheid (ad) en/tegenover anderdeels
uiteen (u-u) tot in enige onbewuste openende activiteit (ac) - als,
    
respectievelijk, de geborgen
    energie (e) en het werkelijk
    vermogen (vm) dier
  
  bedrijfsoptiek.
    Met dit al, is de(ze)
    stándhoudende bedrijfsoptiek
    het resultaat van wat/meer
    aardend/bándhoudend bestaan
    (bh) van boven en wat/meer
    oerkrachtig/bandelóós bestaan
                                                             (ok/bl) van onder.
Hierin verenigt/veralgeméént wat/meer bandhoudende neerslag, tot in
energetische áárd enerzijds en vluchtig met ietwat áárd doortrokken
vermogensactiviteit anderzijds, met wat/meer oerkrachtige áctiviteit
zich tot in wat/meer labiel médium (m/m').
Zodat de bedrijfsoptiek eendeels energetische aard (ad) en vermogende
activiteit (ac) is en anderdeels meer “dik vloeibaar” labiel medium (m)
en meer “dun vloeibaar” labiel medium (m').
En nu meer gedompeld/overgeleverd in/aan de oerkracht, als
onderhevig aan een overdosis oerkrachtige activiteit, overweegt (te
meer) de álgemene energetische aard en vermogende activiteit op het
algeméne labiele medium - dat hierbij zelf (van algeméén in
álgemeen) wat/meer in (meer) activiteit (dan in aard) is overgegaan.

In aldus het overwegend álgemene, met ook opgekomen (krachtige)
activiteit, zijn er nu twee inkringelend-uitkringelend kolkende kolken;
de oerkracht (ok; figuur e.) en de bedrijfsoptiek (bd), die met elkaar
verstrengeld wat/meer in elkaar opgaand elkaar doortrekken naar een
wat/meer gezamen in(een)trekken (i-i en i'-i') inwaarts en/tegenover
een wat/meer gezamen uit(een)trekken (u-u en u'-u') uitwaarts.
     
Twee in elkaar partiërende partijen;
     waarin de oerkracht kracht levert aan
     de bedrijfsoptiek en deze daarmede
   
 de reële kracht (rk) heet - met dus
     ontleende kracht - en de
     bedrijfsoptiek wat/meer activiteit (van
     het wat/meer in activiteit overgaand
     medium) levert aan de oerkracht,
     waarmede deze áctiever/driftiger
     úiteen éxtensiveert (ex/ex).
  Maar intussen, met het gezamen
íntrekken, nadert ineen de energetische (e) kegeltop der reële kracht
het attent niets (an), waarin zeg ingeen de oerkracht intensiverend
overgaat (i'→an←i').
De reële energie nadert het optimaal doen verwordend attent niets,
als al meer aan het vergaan overgeleverd.

De innend aardende energetische kegeltop der reële kracht gaat zich
(allengs meer) te búiten aan het attent niets; waardoor er wat/meer
reële energie/aard overgaat in activiteit (ac), als zeg van íneen in
úiteen - en vergaat van deze/dit activiteit/gaan wat/meer in attent niets.
Het is alsof deze reële, (in)gespannen aard, der reële (bedrijfs)kracht,
zich brandt aan het latent niets; en wat/meer opbrandend, brandt van
vurige activiteit - ofwel, hier gezegd, van vurige ijver.
En in het overgaan van wat/meer energie/”brandstof” in ijver, gaat er
dus ook wat/meer ijver teniet/verloren in attent niets - als onnut.

Maar intussen doortrekt de uit de reële energie afgekomen ijver/
activiteit, in deze “brandende oven” der oer-reële kracht, zowel de
oerkracht alswel de reële kracht.
Doch het is slechts in de oerspronkelijke oerkracht, dat uiteen (←→)
deze activiteit ook wat/meer overgaat in weerbaarheid (onderzijds het
oerschap), zoals dat ook het geval is in de onderdelende generering:
zodat de óerkracht met deze vrij komende, erbij komende activiteit
zich oplaadt met kracht tot een te heviger/driftiger intensiverende-
extensiverende oerkracht.
En het is deze krachtiger, éxtensiverend (ex/ex) óptrekkende oerkracht,
die zowel het bándhoudend verband ijverig/driftig (externerend) in
meer ontwikkeling en (internerend) meer inwikkeling    uitwikkeling
brengt alswel, met het bandhoudend verband, in het stándhoudend
verband de reële kracht ijverig/driftig meer kracht(ige activiteit)
verleent.
Op dit laastgenoemd geval wordt nu nader ingegaan; terwijl het
eerstgenoemd geval in het volgend denkthema nader wordt verhandeld.

De álgemeen inwervelend-uitwervelend zich inspannende-
uitspannende (i-i - u-u; figuur f.) reële kracht/spanning (rk) hult/
wentelt zich door en door in de te driftiger éxtensiverende (ex/ex)
     
oerkracht (ok) en spant zich, kracht
     “opslorpend zich badend” in de
     zoveel heftiger uiteen trekkende
     oerkracht, te ijveriger krachtig in
  
   (i-i) en uit (u-u).
     Krachtig inkolkend tot in reële
     energie (e) met een overvloed/
     overdosis aan (de oerkracht ontleende)
     krachtige áctiviteit, dicht de reële
  energetische aard (ad) zich (iet)wat
lozer/losser ineen; alsof deze zich “wat uitzettend warmt aan de brand”
waarin wat/meer energie overgaat.
Trouwens, wegens het meer bandeloos/úiteen wegzakken der
bedrijfsoptiek in de bandeloze oerkracht, zal het totále stándhoudend
bestaan dezer bedrijfsoptiek, ofwel dezer reële kracht, in een meer
óntsluitende conditie (komen te) verkeren - dit is in minder(end)
ineen en in meerder(end) uiteen, zodat de reële kracht zich hier meer
uitspant dan inspant (u-u groter dan i-i).

Overigens, is het hierin met deze reële áárd gesteld als met het
médium, dat in zijn teloorgang tot in niets al meer en meer zich
introduceert, danwel “wortel schiet”, in het oerniets (ter, tenslotte,
medegenerering; zie denkthema 5, figuur l.).
Beide, zowel deze reële aard alswel het medium, verdiépen zich in
het niéts - índirect (middels activiteit/ijver) in het attent niets
respectievelijk diréct in het oerniets - waarin de reële aard zich
óntplooit, krachtig in ijverige bezigheid, en het medium het niets
óntgint, in het opgeven van bewustzijn.
Dat wil zeggen, beide, zowel het medium alswel de reële aard,
verdiepen zich in het oerniets respectievelijk het attent niets onder het
(al bovendelend genererend) ópdiepend Ene(-wezenlijke); álsof die
beide onder begeleiding van het Ene(-wezenlijke) worden ingeleid en
opgeleid tot, tenslotte (en hier nog niet ter zake doende), een mede
genereren van het bestaan - het diréct het oerniets toedoend medium
als, tenslotte in ommekeer, uit het oerniets zich opdoend medium en
de índirect, middels/met ijle(nde) activiteit, het attent niets toedoende
reële aard als, tenslotte in ommekeer, uit het attent niets zich
opdoende leegte.
Doch nogmaals, het (aan) het niets ontschieten, het genererend
opschieten van dit tweetal uit het niets, ligt vooralsnog in het verre
verschiet.

Maar intussen, heet deze wat/meer in (krachtige) ijver overgaande
reële aard ook wel het allerlei driften verwekkend instinct (ins) van
het Ene zijn standhoudend/reëel bestaan.
Dit instinct, van een ietwat óntsloten (samen)gesteldheid, nestelt zich
onder de formerende/aardende invloed van(uit) het intellectuele/
gemoedelijke wezen (we) als zeg ietwat in nestschalen.
En de instinctieve “nestschaal” die overweegt, wegens een
overwegende intuïtieve/intellectuele invloed daartoe, zal een
overwegende drift verwekken die, gepaard gaande met de intuïtieve/
intellectuele realisering der desbetreffende gedachte in het
standhoudend/reëel bestaan, dit bestaan reëel krachtig in een ijverige
beroering/bezigheid brengt als het resultaat van de ijverige realisering
dier gedachte.
Een ijver, die evenwel (zoals reeds aangegeven met u-u groter dan i-i)
vooral úiteen het actief vermogen ofwel gezegd de werkzame
werkelijkheid (w) in (een verhoogde staat van) werking opvoert.

Aldus, middels het stoken/branden van verstoken energie wordt er een
ijverige werking ontstoken in werkelijk de reële kracht.
Dit kan, zoals ook in de stoffelijke natuur, een omslag teweegbrengen
in de samengesteldheid van het bestaan.
Bijvoorbeeld, wordt in de stoffelijke natuur een elementair  
(waterstof)atoom zeer simpel voorgesteld als proton(-neutron)-electron
in een kleine kegelvorm, met het proton als de kegeltop van meer
aardende energie en het electron als de kegelbasis van meer werkzaam
vermogen.
Dan zal, in een overwegen van reëel krachtig de inspanningen op de
uitspanningen (dit is bij i-i groter dan u-u), de connectie/verbinding
tussen de twee protonen/kegeltóppen van twee waterstofatomen/kegels
overwegen en is de samenstelling een heliumatóóm.
Overwegen daarentegen de uitspanningen op de inspanningen (dit is
bij u-u groter dan i-i), dan overweegt de connectie/verbinding tussen
de twee electronen/kegelbáses van twee waterstofatomen/kegels en is
de samenstelling een waterstofmolecúúl.

Overweegt althans in het Transcendente bestaan reëel krachtig de
     
krachtuitspanning op de
     krachtinspanning (dit is u-u
     groter dan i-i), dan verkeert
   
 het standhoudend bestaan in
     een overwegend óntsloten
     gesteldheid, optimaal in de
     vermogende werkzame
     werkelijkheid zelf.
                                                                De pláátselijke vermogende
bedrijvigheid, in/als de reële kegelbasis/kegelplaat, opent dan, meer
úiteen, een wíjder perspectief (figuur g.) bij wat/meer verwijding en
opstoking van ineen/positioneel de púntig/stipt ineengedrongen,
energetische aarden stip der reële kegeltop/kegelpunt.
Een krachtige vermogenswerking, in eendeels (als (arbeids)vermogen
van plaats) grotere stáánde vermogensstaat (s-s) en anderdeels (als
(arbeids)vermogen van “beweging”/activiteit) grotere gáánde
vermogensactiviteit (ac) - zoals “de ontstoken spanning in een (deel
der) cilinderbuis, pláátselijk wóedend; die overigens de cilinderzuiger
nog (arbeidend) moet verplaatsen” - die bedrijvig ijvert naar
arbeidsverrichting volgens/volgend de hier wat magere en kortere
mediumieke spil (m-m') dezer reëel krachtige bedrijfsoptiek/
bedrijfskegel.
Want alle ijver(ige bedrijvigheid), bezigheid/tumult, opgeleverd uit
wat/meer verstookte stook/”brandstof”/energie (e), is altijd maar niet
direct/zozeer arbeidend doende.

Waar deze ijver (aan)gewend wordt te arbeiden, als een “(zeer) dun
vloeibaar” medium (m'), zeg ter bewerking van de als “dik vloeibaar”
medium (m) toevloeiende “grondstof” van wat/meer daarin opgegane
reële aard (ad), daar wordt de ijver nijver.
En wegens overwegend úiteen de óntsloten gesteldheid van hier het
standhoudend bestaan, gaat het arbeidsresultaat niet overwegend íneen
op in een productieve “vrucht”oplevering aan het Ene(-wezenlijke; E),
maar overwegend úiteen uit in een zogenaamde zakelijke uitslag (z-z)
der arbeidsverrichting.
Hier wordt zogezegd arbeid/productiviteit geïnvesteerd/belegd in een
belegging, als van een zakelijke aangelegenheid.
En in eventueel nog weer de omslag der arbeidsverrichting naar
overwegend íneen de productieve “vrucht”oplevering aan het
Ene(-wezenlijke), wordt dan vanuit deze zaak (van uiteen, z←→z,
naar ineen, z→←z en voorts naar E) daaraan productief mede
“vrucht”opleverend meergewerkt.

Deze zakelijke uitslag krijgt en heeft zijn beslag in de basis der
zogenaamde intellectuele toetsoptiek (to; figuur h.) - en van deze
     
toetsopiek nu wat nader.

     De intellectuele toetsoptiek
  
   maakt deel uit van de
     intellectuele optiek (io); ze
     hebben beide dezelfde optiekas,
     namelijk het begripvol/zinvol/
     kennisrijk/gemoedelijk wezen
     (w).
     De basis(lijn) der intellectuele
                                                            optiek is de mediumieke
optiekas (m-m') der reëel krachtige (rk) bedrijfsoptiek; en is de
basis(lijn) der intellectuele toetsoptiek de zakelijke uitslag (z-z') der
mediumieke arbeidsspil, alsook haaks daarop (z-z' haaks op m-m').
Evenwel, wegens het zich leggen van het standhoudend bestaan in
een vertrókken, namelijk (íneen←→úiteen, bedrijf)óptisch bestaan,
is de zo wat/meer scheef/ongelijk getrokken intellectuele optiek/hoek,
bij nog steeds een stabiel (s) évenwichtige verwezenlijking van
onderaf (ad→w/s←we), niét meer gelijkbenig - wat de intellectuele
toetsoptiek/toetshoek immer wél is (s-z = s-z', en ook ei-z = ei-z').

De componenten (ad-s en we-s) van een gedachte (ad-s-we)
verschillen in de intellectuele optiek; de ene (ad-s) is korter, van ook
een meer aardende gehalte, en de andere (we-s) is langer, van ook een
meer actieve werking.
Komen zij evenwel onderling/wezenlijk alsnog tot een stabiel
evenwicht, dan zijn zij omgekeerd evenredig aan elkaar.
Bijvoorbeeld, is de ene component (ad-s) 2 x zo zwaar beladen met
aard dan de andere component (we-s), maar is de laatstbedoelde
component 2 x zo snel/actief (in de toevoer) dan de eerstbedoelde
component, dan zullen beide alsnog aldoor tot een stabiel evenwicht
komen, met (per moment) eenzelfde bijdrage daaraan - zeg maar, als
statisch voorbeeld, zoals ook een korte dikke balansarm in balans/
evenwicht kan zijn met een lange dunne balansarm.
Echter wegens aldus óngelijkheid der componenten, is in elke
gedachte in de intellectuele optiek scheidingsrelatief het idéé niet
meer aanwezig (“de ongelijke balansarmen van zo'n balans, hoewel
in balans, zijn niet gelijk, van niet een gelijke zwaarte per zelfde
lengteëenheid en van niet een gelijke lengte”); maar bevinden de
ideeën zich nog slechts in de intellectuele toetsoptiek.

De wezenlijk stabiel evenwicht makende gedachten zijn in de
intellectuele optiek dan ontmoetingsrelatief (ideale) begrippen en
scheidingsrelatief zogenaamde idealen - elk van een ongelijk,
tegengesteld stel componenten.
En zijn de wezenlijk stabiel evenwicht makende gedachten in de
intellectuele toetsoptiek ontmoetingsrelatief (ideële) begrippen en
scheidingsrelatief ideeën - elk van een gelijk, tegengesteld stel
componenten.
Beide deze gedachten schéidingsrelatief ingesteld op een verschillend
stándhoudend bestaan, verschilt het ideaal nog te meer en ten zeerste
van het desbetreffend idee in hun beider volvoering/formering danwel
mede tot stand brenging van het standhoudend bestaan.
Zo valt er veel te idealiseren, zo kan men menig ideaal bezitten, wat/
dat in de realisering ervan niet overeenkomt met de standhoudende
realiteit als resultaat van de realisering van het desbetreffend idee -
“zodat de realiteit veelal maar moeilijk/niet te veranderen is naar een
ideale realiteit.
Want éérstens het idee en tweedens het ideaal; aangezien het idee van
een grotere eenvoud is dan het ideaal - en het idee daarmede meer aan
het Ene(-wezenlijke) gerelateerd is in het (op)voeren van het bestaan
naar de opperste eenheid/eendracht.

Aan dit aldoor in wezenlijke eenheid op orde brengend idee, kan het
ideale, bij alle mediumieke mogelijkheid/wisselvalligheid in het
standhoudend bestaan, nogal eens slechts bij geval voldoen.
Eerstens, kan/moet het ideale ontmóetingsrelatief  (ad→s←we)
voldoen aan de toets van wézenlijk évenwicht, aan het criterium van
wézenlijke éénheid, immer aangevend/beslissend aangebracht door
het desbetreffend idee, in een aannemend/aansluitend wezenlijk zich
schikken naar en tot in (ineen-stabiel) eenzelfde begrip/besluit.
Dan voldoet het tevens voldoende/genoeg aan het genoegen van het
gemoed.
Om voorts, tweedens, met deze perfecte aanpassing als wezenlijk
uitgangspunt, schéidingsrelatief (ad←s→we) het standhoudend
bestaan ook ideáál , wat/meer blijvend, evenwichtig op orde te
(kunnen) brengen.

Kortom, in de bestaans(op)voering naar (éérstens) wezenlijk welzijn,
zullen allerlei (standhoudend) tot stand brengende idealen
standhoudend/blijvend bestaan, indien zij eerstens innerlijk de
ideëel aangebrachte wezenlijke toets hebben doorstaan.
Aldus is de intellectuele/ideële toetsoptiek superieur aan de
intellectuele/ideale optiek in haar aldoor (mede) zinnige/zinvolle
bestaans(op)voering van het bestaan van de Superieur, het Ene.
Tot zover hier de intellectuele toetsoptiek.

      Wat dan, tenslotte, nog betreft de
      zakelijke uitslag (z←ei→z'; figuur
      i.) van een arbeidend streven in nijvere
      bedrijvigheid: in plaats van zozeer een
     “vrucht”opleverend streven naar
     wezenlijke perfectie/eenheid (ei→w),
     wordt hier nijver gestreefd naar een
     zakelijk(e) vergelijk/gelijkheid (ei-z =
ei-z').
Als een zakelijk tot stand gekomen vergelijk inzake allerlei denkbare
tegengesteldheid.

Zulk een zakelijke uitslag verwezenlijkt (v-v) zich voorts tot in
wezenlijk (w) (m)enigerlei (in de intellectuele toetsoptiek; to:) ideële
eenheid en (in de intellectuele optiek; io:) ideale (begrips)eenheid -
en ideële/ideale gedachten (zoals g - w - g, g' - w - g') - met (dan)
wat/meer (“onzakelijke”) gemoedsaandoeningen daarvan.
Een uit kracht van allerlei ijver/beroering, in/van het standhoudend
bestaan, zeg maar wat/meer revolutionair, inventief denken; waarin
ter zake doende uitslagen intellectueel worden opgevoerd en
ingevoegd tot wezenlijk structureel (aan)gepaste herordeningen, met
daaruit ook wat/meer (aan)gepaste nieuwe gedachten, conform de
bedrijvig/zakelijk wat/meer nieuwe standhoudende bedoening/
bestaanssituatie.





                                                      -*-*-*-