Maak  Kennis  Met  Kennis  En  Blijf  Bij  Kennis.                                                                        

                                                     
Denkthema   9.     Het verstand.

                                                                                                                                                                                

De samenstelling van bovenin het bandhoudend bestaan met onderin
het bandeloos bestaan levert middenin de (samen)gesteldheid op van
een standhoudend bestaan.
Hierin kan het aandeel van het bandeloze overwegen op dat van het
bandhoudende; en is het standhoudend bestaan dan weer verwant aan
het bandeloos bestaan.
Of omgekeerd, overweegt hierin het aandeel van het bandhoudende
op dat van het bandeloze, dan is het standhoudend bestaan meer
gelieerd aan het bandhoudend bestaan.

Ook kan het zijn, dat het standhoudend bestaan tussenin het
bandhoudende en het bandeloze wat meer verdeeld is.
Eendeels - ofwel meer bándhoudend/íneen danwel meer inwendig -
neemt het standhoudend bestaan dan meer deel aan het bandhoudend
bestaan bovenin; en anderdeels - ofwel meer bandelóós/úiteen
danwel meer uitwendig - heeft het standhoudend bestaan dan meer
deel aan het bandeloos bestaan onderuit.
Zoals reeds in denkthema 2. met behulp van figuur l. aangegeven,
ligt de standhoudende bedrijfsoptiek dan geschikt in zowel serie - in
een lintopstelling van zelfstandigheden - alswel in parallel - als
inspiralend
←→uitspiralend in bedrijf.  

In parallelbestaan, overwegend aangedaan/toegedaan met/aan het
extreem schéidingsrelatieve (s-s; figuur a.) bandeloze bestaan (bl),
     
verkeert althans meest uitwendig
     de kegelmantel der standhoudende
   
 bedrijfskegel ook overwegend in de
     schéidingsrelatieve gesteldheid van
     een inzijds/energiezijds (e)
     inkringelende en/tegenover een
     uitzijds/vermogenzijds (vm)
uitkringelende (drie-dimensionale) golfwerking.
Met ook een lozend toegedaan zijn aan het actief oerkrachtig
bandeloze; immers, vergaat/”verbrandt” er ook aldoor weer wat/meer
energie in een zo te íjveriger werkzame oerkracht.
Een aldus ook aldoor wat/meer ijverig/bedrijvig opgaan van het
standhoudend bestaan in het bandeloos bestaan der oerkracht, die
zich daarmee met een reële kracht als afdekt (zie denkthema 7.), en
in die ijver zich tevens als wat/meer heviger verheft in een direct te
meer opgaan/overgaan in het bandhoudend bestaan bovenzijds (zie
denkthema 8.).

Daarentegen gaat de standhoudende bedrijfsoptiek in/als seriebestaan
overwegend íneen als in meer vereenzelviging op in allerlei
zelfstandigheid; en daarin tevens meer ingesteld op het zozeer
ontmoetingsrelatieve intellectuele bándhoudend bestaan bovenin.
Alsof de kringelingen van de in- en uitspiralende bedrijfskegel dan
overwegend íneen zijn ingedeeld in afzonderlijke zelfstandige
(k)ringen/deeltjes (d; figuur b.) in lintopstelling, en de zozeer ijverige
     
bedrijfskegel zich (overwegend) heeft
     geschikt/gezet tot/in een
     standhoudende opstelling, waarover,
  
   over deze aan banden gelegde
     bedrijfsoptiek, het Ene intellectueel
     bandhoudende (bh) te meer beschikt.
     Zulk een standhoudende opstelling,
     van zelfstandigheden in lintopstelling,
  en althans in nauwe samenwerking met
het intellect, heet dan ook wel het verstand (in standhoudend verband)
-    en hiervan vervolgens nader.

Het eigenaardige van het verstand zijn zijn zelfstandigheden.
Reeds in de Inleiding is van zo'n zelfstandigheid gehandeld, als van
een bedongen daad.
Een volstandig op zichzelf, in zichzelf (be)staande zelfstandigheid;
een absoluut in zichzelf voldaan bestaan, met een fináál, in een
besloten kringloop volvoerde ommegang/rotatie - en die in deze
volkomen beslotenheid in zich geen betrekking onderhoudt met
enig ander bestaan.
De ijverige bedrijvigheid, het bedrijvig/bedrijvend dóen in/als de
kringelend in- en uitspiralende bedrijfskegel, is verstard tot menige
dáád, tot menige zelfstandigheid in elk een eigen, besloten kringloop
-  en heet elk zo'n afgezonderde gedane daad een feit.

Zo'n in zichzelf volvoerde, voldongen feit (f/f; figuur c.), als een
aldoor kerende zelfstandigheid onder ook aldoor de (overwegend)
     
verinwendigende/bindende bijdrage
     van het bándhoudend verband,
     verkeert zo ook in een aldoor
 
   bindende bínding (b/b).
     Een binding, die met de rotatie (r/r,
     r'/r') der desbetreffende
     zelfstandigheid een behoudende
     betrekking (b'-b-b', b''-b-b'')
  onderhoudt in inhoudelijk die/dat
zelfstandigheid/feit.
Een volvoerd feit in het gareel van (een behoudende betrekking als)
een bandhoudend verband; en met deze betrekkingen liggen de
zelfstandigheden in lintopstelling ook op elkaar betrokken in zeg
maar een lintbetrekking (b'-b-b'b''-b-b'').

Maar eerst nog valt er, vooralsnog meer zijdelings opgemerkt, te
wijzen op een enkele andere eigenaardigheid van zo'n zelfstandigheid
dan slechts een afgerond, voldongen feit - ofschoon allerlei feit zich
alsnog inhoudelijk/inderdaad onderling aanpast in/middels de
lintbetrekking - in de zo woelige woedende, kolkend kringelende
bedrijvigheid (der bedrijfskegel) van het standhoudend bestaan.

In het ons vertrouwd, menselijk bestaan, wordt het brein van de mens
middels (onder andere) fotoneninslag geïnformeerd omtrent allerlei
ander bestaan.
Zo'n inlichting (i; figuur d.) licht het verstand, in het bijzonder een
zelfstandigheid/feit (f) in, met voorts een optische (o/o) uitwerking/
     
oplichting (nogmaals, dit een en ander
     hier zo terzijde opgemerkt).
     Een voldragen optische uitwerking, die
 
   in zeg zo'n voorstellingsoptiek een
     voorstelling opbrengt/aanbrengt als object
     (ob), als een zelfstandig/apart voorwerp/
ding (d) vanuit een aangeslagen, voldongen, apart(e) zelfstandigheid/
feit (als voorafstelling), wat in optisch perspectief de visuele
buitenwereld voorstelt.
In weer verstandelijke zelfstandige (op)vatting van zo'n object/ding,
is elk object natuurlijk weer (van) een feit(elijk bestaan).
Overigens typisch, is zo'n voorstellingsoptiek ook wel te vergelijken
met een kijker; met een feit als oculair (oc) en een object/ding als
objectief (ob).

Een andere eigenaardigheid van feitelijk een afgeronde
zelfstandigheid is, dat zo'n part een afgerond(e) héél/”vlek” als
bewustzijn (in bewustheid) gelijkt.
Een vlák heel, zo vlak als een vlák(ke) feit/zelfstandigheid danwel
roterende “schijf” zelf in een planimetrische bedrijfsoptiek van
zelfstandigheden in lintopstelling; en is aldus elk ding/voorwerp in
zowel natuurlijk-zelfstandige alswel karakteristiek-bewuste
voorstelling van een immer (opper)vlákk(ig)e voorstelling van het
een of ander dat eerstens middels lichtquanten - aan althans de
mens - aan het verstand blijk geeft van zijn bestaan.
Maar ook op een bewúst feit wordt nog te zijner plaatse  
teruggekomen; en is er hier nog slechts sprake van verstandelijk
een natuurlijk(e),ónbewust(e) feit/zelfstandigheid.

Vanuit een standplaats binnenin een om haar as draaiende buis
A-B, draait die buis vanuit het midden gezien naar opening A
rechtsom (of linksom) en daarentegen(over) naar opening B gezien
dan linksom (of/respectievelijk dan rechtsom).
Dit geldt ook voor een om zijn as draaiende kegel. Gesteld, dat de
bedrijfskegel rechtsom draaiend inkringelt naar en tot in de
(energetische) kegeltop, dan kringelt hij linksom draaiend naar en tot
in de (vermogende) kegelbasis.
Leggen deze kringelingen - van het midden uit scheidingsrelatief
inkringelend tegenover uitkringelend - van het midden uit (gezien)
zich plat in gesloten kringlopen als zelfstandigheden, dan draaien
enerzijds van het midden (m; figuur e.) een serie meer vol-geaarde
zelfstandigheden rechtsom (ro) en anderzijds van het midden een
serie meer leeg-actieve zelfstandigheden linksom (lo).
In deze tegengestelde rotatie ligt dan ook besloten de
tegengesteldheid in rotatie van ineen/vol de aard (ad) tegenover
     
uiteen/leeg de activiteit (ac) - waar
     die besloten zelfstandigheden ook
     inhoudelijk alsnog onder elkaar
 
   uitkomen middels de lintbetrekking
     (lb).

     Voorts, wat betreft het medium in een
     bedrijfsoptiek in (overwegend) serie.

Het meer geaarde (ad; figuur f.) bandhoudend bestaan(sniveau; bh)
bovenin, het zozeer actief (ac) bandeloos bestaan(sniveau; bl)
      
onderuit en daar tussenin het ook mediumieke (me)
      standhoudend bestaan(sniveau; sh), zijn een trio in
      onderlinge betrekking.
      Ontmoetingsrelatief beleggen ineen de aard en
  
    uiteen de activiteit zich als zodanig in een het
      medium; terwijl scheidingsrelatief het medium
      zich ontleedt in aard en activiteit.
      Behoudens dit zijn beslag krijgen, van aard en
      activiteit in medium, is er ook een overslag/
      ommeslag: in positieve ontwikkeling van
bandeloos/activiteit in bandhoudend/aard, of in negatieve
ontwikkeling van bandhoudend/aard in bandeloos/activiteit.

Het mag zo zijn, dat ook de standhoudende lintbetrekking (l; figuur
g.) in een bedrijfsoptiek van zelfstandigheden van een (nogal)
strevende médiumieke gesteldheid is; evenwel, heeft deze
      
bedrijfsoptiek, het verstand, zijn
      eigen mediumiek centrum.
      Want ook hier, in nog weer het
      standhoudend bestaan zelf, is er de
  
    betrekkelijke tegenstelling tussen
      meer aardende (ad) feiten (f) en
      meer actieve (ac) feiten (f ') in de
      lintbetrekking.
      Een betrekking tussen aard (ad')
      en activiteit (ac'), die
      ontmoetingsrelatief als zodanig
  het ene medium (me) opbrengt;
terwijl het medium scheidingsrelatief zich ook weer kan ontleden in
aard en activiteit - per zelfstandigheid in ook wat/meer geaarde
inhoud en in meer actieve rotatie van die zelfstandigheid.
Dat wil zeggen, het verstand heeft middenin zijn enerzijds meer
aardende en anderzijds meer actieve feitelijke grondslag (tussenin
ad-ac of f-f') een zogeheten zakelijk (z) centrum van een mediumieke
(m) gesteldheid - om voorts vanuit dit centrum mediumieke invloed
uit te oefenen (u-u, u'-u') op de zelfstandigheden.

Het zakelijk medium lijkt “de olie, die het raderwerk der
rondwentelende zelfstandigheden smeert”.
Uittrekkend (u'-u') en intrekkend (i-i) wordt het zakelijk medium
althans tussendoor de roterende zelfstandigheden door de
bedrijfsoptiek gevoerd; door allerlei contact (zoals c) tussen
roterende zelfstandigheden alwaar zij onder elkaar in lintbetrekking
verkeren.

In het gegeven voorbeeld (c), verkeren twee linksom draaiende
zelfstandigheden zowel ontmoetingsrelatief (o-o) alswel
scheidingsrelatief (s-s) met elkaar.
In zo'n contact ontleedt het ene zakelijk medium zich
ontmoetingsrelatief/íneen in wat/meer geaardheid, waarmede beide
die zelfstandigheden (middels de lintbetrekking) inhoudelijk
gelijkelijk worden bedeeld; en tevens scheidingsrelatief/úiteen in
wat/meer activiteit, in ook weer een gelijkelijke uitdeling daarvan
aan de beide actieve rotaties dier zelfstandigheden.
Overigens, tegenover deze opvoering dier zelfstandigheden uit het
medium, is er middels zo'n ontmoetingsrelatief én scheidingsrelatief
contact/verkeerspunt ook afvoer van aard en activiteit tot in medium
(zoals m').

Dit in onderlinge verkering op elkaar ingesteld en afgesteld geraken
dier zelfstandigheden onder/middels de invloed van het zakelijk
medium, heet het normaliseren van deze bedrijfsoptiek (haar in serie
opgestelde zelfstandigheden).
Aldoor (meer) genormaliseerd door het zakelijk medium, schikken
de zelfstandigheden zich onder elkaar tot een (meer) geschikte
samengesteldheid in gereguleerd verkeer.
Danwel, zijn zij dan onderling ingesteld en afgesteld tot/als zogezegd
één (intact) gestel.
Zeg maar, wat in het intellect de wezenlijke structuur is van al de
(aan)gepast opeen gestapelde wezensgeaardheden, dat is in het
verstand het normaal gestel van al de (als kralen aan een draad/lint)
(aan)gepast aaneen geregen zelfstandigheden.

Aldus, voltrekt zich op de “psychische werkvloer”, het “practisch”
verstand, de overgang van solitair bestaan naar solidair bestaan dier
zelfstandigheden.
Eventueel als concept ter uitvoering daarvan in de (tot dusverre nog
niet bestaande) buitenwereld der objecten, onder ook weer feitelijke
correcties daarvan uit.
Maar eerstens al, in het gareel der lintbetrekking en daarmede het
(totale) gestel dier zelfstandigheden/feiten, is het normale gestel
aldoor onderhevig aan (m)enige “theoretische” bijstelling vanuit de
“psychische bovenkamer”, het “theoretisch” intellect.

“Waar de vochtige dampkring verzadigd is van water en de
modderige aarde al evenzo, daar zal de waterstroom (van een rivier)
geen verlies meer hebben aan water”.
Naarmate aldus in het normaliseringsproces het gestel is
genormaliseerd, dermate zal het zakelijk medium ook zonder meer
opgaan in de lintbetrekking, die zelf reeds (volgens figuur f.) van een
wat/meer mediumieke gesteldheid is.
Dat wil zeggen, naarmate de lintbetrekking wordt gevoed met
zakelijk medium, dermate ligt in de lintbetrekking de vooruitgang
der normalisering opgevoerd - danwel, des te normaler is de
lintbetrekking.
De lintbetrekking als normaal, als te meer van mediumieke
gesteldheid, strééft dan arbeidzaam (te meer) de solidariteit/
saamhorigheid van het gestel na.
Dit is, het verstandelijk normale/gangbare doortrekt mediumiek
(eerstens wezenlijk) het intellect; het intellectuele denken is
daarmede te meer ingesteld/betrokken op het normaal denkend
verstand - en van het verstandelijk denken nog nader - en continueert
dit verstandelijk gangbare de saamhorigheid onder de zelfstandige
leden in het gelid van/als het gestel.

In het gareel der lintbetrekking verkeren de zelfstandigheden
contactueel (zoals c) ook feitelijk/inderdaad met elkaar.
Op haar beurt is derhalve de mediumieke lintbetrekking, als normaal,
de (onder andere door het intellect bijgestelde) richtlijn, waarnaar de
zelfstandigheden zich als richten tot/in een normaal met elkaar
verkeren.
Ofwel, is zij de geleidende en begeleidende leidslijn naar en/
respectievelijk van wat er normaliter (be)hoort/past in en/
respectievelijk volgens de saamhorigheid onder de zelfstandigheden.
Als begeleidende leidslijn draagt de lintbetrekking, bijvoorbeeld,
naar de buitenwereld der dingen uit van wat er normaliter gepast is
in het verkeer onder de dingen.

Intussen is met dat al de algemene lintbetrekking meer álgemeen,
     
zeg abnormaal, bij meer alléén/
      solitair die zelfstandigheden elk.
      Is zij meer algeméén/normaal
      bij meer saamhorig/solidair die
 
    zelfstandigheden onder elkaar.
      En is zij als geméénscháp meer
      het schap/”bad” van/als het
      centrale zakelijk medium.

      Voorts, ligt dit verstandelijk (vs;
      figuur h.) gestel - als een zeg
      hórizontaal plát vlak in een
stériometrisch in- en uitkringelende bedrijfskegel - in het
standhoudend bestaan verticaal als opgetuigd met het intellect (it) in
het bandhoudend bestaan.
Danwel, het verstand als een voorzetstuk van het intellect, beïnvloedt
het intellectuele denken overwegend idealiserend (i-i, i'-i', i”-i”) de
lintbetrekking (lb) van het verstand (lb
ibilb,
lb
i'b'i'lb, enzovoort).
En omgekeerd, beïnvloedt de lintbetrekking van het verstand het
intellect in een overwegend begrijpend (b/b'/b”) denken
(lb
ibilb, lbi'b'i'lb, enzovoort).
Dat wil zeggen, al wisselend overwegend ontmoetingsrelatief (o in
s
os; bij een overwegend idealiserend intellect) en
overwegend scheidingsrelatief (s-s in s
os; bij een
overwegend begrijpend intellect), denkt ook de lintbetrekking van
het verstand - als het zo te noemen getuigend denken.

Het getuigend denken getuigt bijvoorbeeld van de buitenwereld,
wanneer de objecten hierin zich overwegend in/als feiten zetten in
het verstand - tot in voorts een normaal, verstandelijk denken
hieraan van het verstand zijn lintbetrekking.
Maar ook getuigt het getuigend denken, in het gezamenlijk denken
met het intellectuele denken, natuurlijk/onbewust van het
intellectuele denken - en trouwens karakteristiek/bewust van ook
allerlei intellectuele kennis en wezenlijke gemoedsaandoening.
En getuigt overigens ook het intellectuele denken op zijn beurt van
het verstandelijk denken, wat intellectueel het óvertuigend denken
heet.

In beeldspraak gezegd: middels de “leidsels”/idealen en het/de
“gebit”/lintbetrekking heeft de “voerman”, als het (Ene-)wezenlijk
begrippenbestand, het “paard”/verstand in zijn macht ter uitvoering,
althans, van wat de “voerman” onder andere begrijpt en zint.
Maar het “paard” voert feitelijk/metterdaad de “voerman” voort.
Middels het tuig der “leidsels” getuigt het “paard” van de “voerman”.
Evenwel, de “voerman”/leidsman overtuigt zich ervan, waar het
“paard” hem gewoonlijk/normaliter voert danwel volgens de
verstandelijke leidslijn leidt.
Alswel, het intellect overtuigt zich van wat er op standhoudend
verstandsniveau (zoals onder de invloed der buitenwereld) “zich
afspeelt”.

In een denken als in elkaars verlengde, is het verstandelijk getuigend
denken met het intellectueel overtuigend denken doorgaans een
logisch denken.
In een zeg coöperatief overwegend scheidingsrelatief denken wordt
er dan, overwegend úiteen, zogenaamd analytisch/ontledend gedacht,
in wat zich op verstandsniveau opdoet (s
ibis,
s
i'b'i's, enzovoort).
En in een overwegend ontmoetingsrelatief denken wordt er dan,
overwegend íneen, zogenaamd synthetisch/samenvattend gedacht in
een wezenlijk begrijpen van wat zich op verstandsniveau opdoet
(s
ibis, si'b'i's, enzovoort).

In nog weer zulk gezamenlijk denken, van verstand en intellect, kan
ook wel het ideaal als (ook decentrerend) centraal staan.
Dan is er een zogenaamd idealiserend denken (lb
ibilb,
lb
i'b'i'lb, enzovoort) van onder andere allerlei
verstandelijk/feitelijk gegeven.
Maar ook een zogenaamd begripvol waarderend denken
(o
ibio, oi'b'i'o, enzovoort; bij o als een
waardevolle vestiging overeenkomstig de vestiging van een begrip,
of als waarde overeenkomstig het begrippentotaal; maar over waarde
in het volgend denkthema nader).
Of een zogenaamd begripvol ontwarend denken (s
ibis,
s
i'b'i's, enzovoort) , alwáár op het (planimetrisch
ruimtelijk) gebied der zelfstandigheden deze als liggen uitgebreid/
uitgespreid ter alsnog natuurlijke/onbewuste ontwaring.

Zoals tot hiertoe het normaal denkend verstand verhandeld, liggen
de desbetreffende zelfstandigheden/feiten in zeg een hórizontaal vlak
door de kegelas van een horizontale bedrijfskegel.
En in dit verstand investeert het zeg vérticaal intellect - tot een
verstandelijk getuigend denken (van het intellectuele denken) en een
intellectueel overtuigend denken (van het verstandelijk denken).
Maar bij een toenemend overwicht van deze ínvestering, véstigt het
verticale bandhoudend intellect zich ook meer en meer in het
standhoudend verstand - en wel máximaal in een standhoudend,
vérticaal vlak door de kegelas dier horizontale bedrijfskegel.
Daarmede is dan ook het op gemeenschap ingesteld verstand
opgegaan in een zogenaamd individueel ingesteld verstand.
Het verstandsvlak wentelt, zeg maar, om de kegelas dier horizontale
bedrijfskegel tussen maximaal horizontaal/gemeenschappelijk en
maximaal verticaal/individueel naargelang de investering van het
intellect in het verstand.
Maar van dit maximaal individuele nu vervolgens.

      Terwijl het begrijpend-
     
idealiserend  (i-b-i, i'-b'-i',
     
enzovoort; figuur i.)
     
intellectuele denken
      aanblijft, vestigt een deel/
  
    uitgave van dit intellectueel
      (it) geregeld (re-re) denken
      zich vanuit het
      bandhoudend bestaan (bh)
      als een verstandelijk (vs)
      gericht (ri-ri) denken in het
      standhoudend bestaan (sh)
       - met ook een deelname
      daaraan van de oerkracht
      (ok) uit het bandeloos
      bestaan (bl).
      Naar overigens elk zijn
  aangepaste gesteldheid, is
het verticale verstand dan identiek het verticale intellect: slechts het
binnenste intellectuele talentvol denken zet zich dan tot een
verstandelijk volwaardig, zélfstándig meedenken; alle overige
zelfstandigheid schaalt zich dan, als allerlei ómstandigheid,
verstandelijk om dat feitelijk parend paar zelfstandigheden als
daaraan toebehorend, als zeg “territoriaal” in eigendom.
Dit mediumiek (me) aan elkaar gekoppeld kóppel - de een ietwat
meer geaard (ad), de ander ietwat meer actief (ac) - staat
standhoudend op kóp en heet (dan) het individu (di = twee) ofwel het
individuele centrum van het individueel/centraal denkend verstand.

Het verstandelijk individueel denken is veelal ook een richtend
denken, een aandachtig denken van een (aan)richtende denkstrekking
(ri-ri), onderhevig aan ook (regelende) invloeden vanuit het
intellectuele denken; alsmede een denken naar wisselende
ómstandigheden, ook bewerkstelligd vanuit de (vooralsnog niet
aanwezige) buitenwereld der objecten.
Doch veelal overwegend ontmoetingsrelatief, concentreert het
verstandelijk individueel denken zich in een eigendunkelijk (ed)
denken, als simpel een vatten, een zich verdiepen van het individu
van en/respectievelijk in zichzelf, in zijn eigenwaarde (ew) - als het
existentieel (ex) eigene van het individu, dat zelfs nog vanuit het
Ene (E), het Ene-wezenlijke (E-we), wordt gevoed.

Wat betreft het individu zelf, dat is overwegend scheidingsrelatief
(s-s) van een tweeërlei, meer aparte, wat tegengestelde
zelfstandigheid;  waarbij alternerend de een wat/meer kan overwegen
op de ander.
Innerlijke(/instinctieve; in) opwellingen (in
ad) kunnen dan
overwegen op uiterlijke (ui) inwerkingen (der werkelijkheid;
ui
ac), of omgekeerd.
Daarentegen is het individu overwegend ontmoetingsrelatief (o)
meer mediumiek één.
Dit zakelijk medium, als een individueel-zakelijk medium middenin
het verstandelijke individuele denken, heet dan de (individuele)
mentaliteit.

Dit individuele medium is als het gemeenscháppelijk medium; het
kan zich ontleden in “staande” aard en “slaande” activiteit, het
“smeert en kneedt” het totale individuele verstand tot zeg een
individueel gestel van “individueel normaal” denken - dit is, van een
meer individueel eigendunkelijk, eigengereid denken, of van een
meer individueel (aan)richtend denken, naar de gegeven
omstandigheden.
Terwijl intussen zulk denken, overwegend ontmoetingsrelatief, een
individu-nestelend denken is; een te één “nestelen” der
ómstandigheden/”nestschalen” tot middenin een gerond onderkomen
met daarin een nest (ew) voor het individu.
En met het overwegen van de ene individuele partner, der twee
parende partners (ad en ac), op de andere individuele partner, is een
genesteld/”gehuisvest” individu met zijn mentaliteit dan van gestel
in zijn (aan)richtend denken overwegend intrekkend(/intreknemend/
terugtrekkend) danwel zich verinnerlijkend (ad
in)- of overwegend
uittrekkend(/vooruittrekkend/voorttrekkend) danwel zich
veruiterlijkend (ac
ui) ingesteld.
Met zijn inzetbaar, veelal overvloedig aanwezig medium, doet een
individu denkelijk nauwerom (ew/ad
in) of wijderom (ew/acui)
mentaal zich meer defensief of/respectievelijk meer offensief gelden.

In plaats van een ómstandig áárdend en áctief zich (denkelijk) doen
gelden, als “in rugdekking standhoudend om zich heen slaand”, kan
het individuele medium als zonder meer médium ook vanuit het
individueel-zakelijk midden gericht (ri-ri), als slechts door de kegelas
der bedrijfskegel, uitvloeien.
Met deze mentale uitstraling, oefent het individu zogenaamd gezag
uit.
Gezag, dat (mediumiek) slechts een dreiging inhoudt; als dreigend
over te gaan in (denkelijk) stavast een actief (bijvoorbeeld) órde
vestigend zich doen gelden - overeenkomstig de eigen, individueel
geldende órde als (ineen/stabiel) de individuele bestaanswáárde zelf.

De individuele mentaliteit, met daarin nog weer centraal de (wat/meer
aardende, maar doorgaans meer/zeer médiumiek doorwrochte/
“doordrenkte”, “dik vloeibare”) bestaanswaarde, bevindt zich in
essentieel-existentieel (we-ex) de (zich en het bestaan) stavende
heersersstaf (we-E-ew) van het Ene.
Als individu - in de maximale vestiging/deelname van het
bandhoudend bestaan in/als standhoudend bestaan - posteert het Ene
zich tevens, in de heersersstaf als (Ene-)wezenlijk instruerende
(we
ew) Instructeur (E), wat/meer in/als de standhoudende/
mediumieke waarde van (centraal het individu in) het individuele
verstand.
Dat wil zeggen, in de confrontatie van bandhoudend bestaan en
bandeloos bestaan tot in het front van/als het standhoudend bestaan,
drukt/zet het instruerend (en verborgen/geborgen) Ene, als van achter
het standhoudend bestaan, zich tevens wat/meer uit en/respectievelijk
in in centraal dit front als individu, als het individu zijn waarde, in
het individuele verstand.
In dit centrale front - als het gelaat, zoals nog weer de objectieve
uitdrukking van dit standhoudend front in de buitenwereld der
objecten heet - openbaart het Ene zich vanachter dit front, zij het nog
natuurlijk/onbewust, als zeg zitting houdend als individu.






                                                        *-*-*-*