Maak  Kennis  Met  Kennis  
En  Blijf  Bij  Kennis.




Opdieping  (3).




Oerspronkelijk.


Het meest oorspronkelijke inzake het bestaan lijkt nogal
gemakkelijk te achterhalen, te doorgronden, zoals met:

Aard en werking zijn de grondtrek, grónd-trék, van het al.

Maar, zo doende, zijn er toch wel enkele bezwaren aan te
tekenen.

Het is daarbij gesteld als met de slotopmerking van een
groot filosoof  -  zo steekt het een en ander in elkaar, maar
. . . . hoe werkt het?

En inderdaad, mijns inziens wordt er in het doorgronden
van het bestaan te absoluut en te specialistisch/eenzijdig
gedacht.

In de ontwikkeling der werkelijkheid, in de opwassing van
het bestaan, dienen álle huidige voorname voorkomens mede
genomen te worden in de terugvoering, terugdenking,
daarvan naar "de bodem van het bestaan".

En vooral ook aldoor in onderlinge betrekking; want "alles
hangt aan elkaar", is (min of meer) van elkaar afhankelijk  
in het (voort)bestaan.

Derhalve, denk niet te absoluut, maar steeds wat/meer
betrekkelijk, in enige onderlinge betrokkenheid van wat er
zoal bestaat  -  om al samenvattend en samenvattend denkelijk
tot een eerste ware grondslag van het bestaan te geraken.

Dit heeft me zo zijn tijd (van meerdere tientallen jaren) gekost;
maar de onderlinge betrokkenheid danwel zogezegd de
relativiteit is een basisgegeven in het doorvorsend denken
betreffende "wat, hoe waar, vanwaar, enzovoort, is het/ons
huidig bestaan".

Oerspronkelijk dus ook de relativiteit/betrékkelijkheid.


Maar er is nog iets, waar we op moeten letten; namelijk ons
veelal "vernietigend denken".

En geen wonder, dat er zoveel twijfel is, zo men al "terugdenkend"
meent in het aldoor maar door zich ontwikkelend bestaan in deze
bestaansgang "het eerste begin" ervan te kunnen ontdekken.

Het is een waar "spookrijden" zo men tegen de ontwikkelingsgang
van het bestaan in wil denken om de eerste bestaansbeginselen op
te gaan diepen; het heet absurd, zo iemand niet (weer) vanaf de
basis een ontwikkeld, gebouwd huis betrekt en bewoond, maar
hierbij aldoor door het laatst voltooide dakraam zou in en uit gaan.

Zoals, bijvoorbeeld, elke ontwikkelde en geschreven zin weer van
vóór af aan moet worden gelezen, volgens de ontwikkelingsgang,
om te worden begrepen, en niet, tegendraads, van achter naar voor,
als letter voor letter, waarin alle zin onzin wordt, waarnaar elk
voortdenken als ontredderd in twijfel vervalt . . . . zo dan is het ook
zaak, dat men in ook het denken en doordenken inzake alle
verwikkeling en ingewikkeldheid de óntwikkelingsgang van het
bestaan moet volgen om alles, zowel het openbare als het verborgene,
op het spoor te komen in een successievelijk, succesvol begrijpen van
dat alles.

Maar hoe komt men tot zo'n eerste bestaansbegin, om van hieruit de
ontwikkelingsgang van het bestaan te kunnen volgen?

Wel, om dit éérste, van waaruit het al zich in een (onvoorstelbaar)
grote en rijke diversiteit zich ontplooit, in alle éénvoud ook stéllig te
stellen.

Aldus, tientallen jaren van onderzoek en doordenking, van
van samenstelling op samenstelling, van vergelijking en vergelijking
tussen de meer algemeen voorkomende bestaansgegevens  -  zoals
kracht en macht, leven en bewustheid, materie en energie, en nog
menige andere  -  tot een al "dieper gelegen" vereenvoudiging en
eenvoud, leidde zo, tenslotte, tot de mijns inziens stellig meest
basale bestáánswérkelijkheid (vanwaar de ontwikkeling der
bestaande werkelijkheid meedenkend is te volgen).

Namelijk: het basisbestaan van: passief het zíjn en áctief het (anders)
worden.

Met als slot de samenvatting der gevonden besaansbeginselen: 
(passief) het onveranderlijke aanzijn en dit onveranderlijke in voorts
(actief) ook verandering/ontwikkeling, bij tevens dit een en ander in
relativiteit, dan is dit alles voorts als volgt te verwoorden:

Stelling: de gesteldheid van het werkelijk bestaan is te stellen als een
tweeërlei stel, van zijn en worden, en is, in relativiteit, elk in z'n
samengesteldheid tevens in een eigen tegen(over)gesteldheid.


Evenwel voorts, vanwaar toch dit statisch en dynamisch bestaan, in
overigens zijn (zowat) immense veelheid en verscheidenheid.

Men meent doorgaans, zowel onder andere in de religie alswel in de
wetenschap, als, hoe dan ook, ontsprongen/gegénereerd/geschapen 
uit het niets, het géén.

Reeds is al eerder betoogd, dat absoluut het niets voor enig iets
een absoluut mysterie is; maar in relativiteit/betrekkelijkheid, in
de generering van iets uit niets, is het aldus betrekkelijk niets nog
enigszins te duiden.

Hoe is er zeg ooit schot gekomen in de schoot van het niets om al
genererend uit te schieten? Hoe valt het te verklaren, dat het
niets als bij geval is gaan vervallen in een eigen val tot iets? Was
het toeval, dat het absolute niets doortrokken werd met een eigen
trek tot betrekkelijk niets, om ook mede uit te trekken tot in enig
iets?

Er valt ook te zeggen, dat het niets immer doortrokken is tot een
betrekkelijk niets; en bij dan aldoor voortgaande generering van
iets, moet het werkzaam bestaan intussen wel van een immense
grootte en grootheid zijn  -  wat weldoordacht inderdaad het
geval (b)lijkt te zijn.

            
             
             on  =  (oer)niets

         
          v  =  volte; plus/inne
rlijk/ineen.

          l  =  leegte; min/uiterlijk/uiteen.

          v-l  =  (in relativiteit) ineen-uiteen  
          =  tesaam:  één; met opper(st) de
          volte als het Ene.


          ac  =  activiteit; trek/gaand.

          ac-ac  =  (in relativiteit) weerzijds
          gaande =  tesaam: op gang.
                                                       
                                                     
                                                     
In het kader der relativiteit onttrekt zich aldus, stellig, zowel het
betrekkelijk stáánde zijn alswel het betrekkelijk gáánde worden
uit het betrekkelijk niets  -  en in dit "betrekkelijk wereldje van
ontstaan, staan en gaan" nu eerst dan iets nader het in relativiteit
onstaan van het tot (be)staand aanzijn gekomen iets.


Reeds is al eens eerder gemeld, dat een betrékkelijk niets  -  als
niets gedeeld in delen én terwijl de delen elkaar delen, als met
elkaar over(g)éénkomen  -  iets oplevert; zoals (rekenkundig, in
deling) 0 : 0 = 1.

Een eveneens rekenkundige visie is, dat deze aanlevering uit
0/niets van iets een complex iets is; zoals de omzetting van 0 in
plus 1 én min 1 (of in +2 én -2, in +3 én -3, enzovoort)  -  in aldus
een tweeërlei componenten, van een tweeërlei identiteit
(namelijk plus en/tegenover min), die evenwel als 1 identiek
zijn, als in één stel van een stáánde gesteldheid/toestand.

Zo is het resultaat van het ontstaan van een staand iets uit een
betrekkelijk niets een evenzeer betrekkelijk iets: de oplevering/
optrek van plus ineen/ínnerlijk dicht een volte (v; zie ook
bijgaand figuur) én/tegenover de/het aflevering/vertrek van
min uiteen/úiterlijk ruimtelijk een leegte ( l )  -  met beide in
één bestáánd (aan)zijn, waarvan de volte zeg het zijnde/inwendig
gestandshoofd is, met de leegte als haar uitwendig in aanzijn
gelegen ommestand/onderstand.

Zo, bijvoorbeeld, heeft in de stoffelijke wereld (voor bewust
de mens) elk voorwerp zijn geborgen/verborgen innerlijk én
zijn openbaar uiterlijk; verkeert elke stoffige planeet/ster in
een van stof ontdane leegte/ruimte; heeft van alles zijn innerlijk
bestaan zijn uiterlijke keerzijde, zoals elke inhoud binnenin
van buiten van enig(e) oppervlak(kigheid) voorzien is.

Elke relativiteit is zowel enkelvoudig alswel meervoudig (te
vatten)  -  zoals elk énkel voorwerp van een meerderlei aspekt
is, bijvoorbeeld inwendig én uitwendig dat éne ding; zoals
elke ene explosie van verschillend gerichte activiteiten is; zoals
elke hedendaagse voortvoerende voortgang van tevens een
achteraf/verleden is én een vooruit/toekomst.


Maar voorts, na/naast het ontstaan van het Ene zijn, in
relativiteit een vol-ledig (v - l) statisch bestáán, nu dan nog wat
nader het oerspronkelijk geworden van het, in relativiteit 
actief her en der (ac
   ac) dynamisch uittrekkend/
voorttrekkend gáán.

Betrekkelijk nul(/niets) genereert één(/iets); zoals reeds
weergegeven met 0 : 0 = 1.

Dit is geen "kleinigheid"; want hoe "klein" 0 ook is, er is
van hieruit iets als ímmens groot voortgebracht  -  want
vanuit 1 is 0 immens klein en omgekeerd, is 1 vanuit 0 aldus
immens groot.

En nu blijkt het geval, rekenkundig, dat de betrekking tussen
oneindigheden óók 1 oplevert  -  zoals immens : immens = 1.

Hoe er ooit enige trek in het niets heeft postgevat, wie weet,
is het mysterieuze niets immer zelf trek geweest, is het immer
(in/op zichzelf) betrokken . . . . maar in het hierin ontstaan van
iets (in 0 : 0 = 1): is in voorts het betrekken van dit resultaat in
het betrekkelijk niets (in de generering van iets in immens :
immens = 1), het nieuwe resultaat hierin dan toch van een
ander(e) niveau/categorie geworden.

Zeker, alleen al in het gestalte krijgen van iets in niets, in het
0 : 0 = 1 genereringsproces, wordt de generering als gestald
tot het aldoor genereren van dát iets . . . . tot een al grotere
kwáliteit van dat Ene iets.

En wordt nu voorts dit genereringsresultaat als opgenomen in
zeg een nieuw genereringsproces, in immens : immens, dan zijn
dit twee componenten in een nieuwe verhouding/betrekking/
relativiteit tussen niets en iets, die elkaar reeds aldoor
begunstigen . . . . zoiets "als in het scheppen van een al hogere
berg vanuit/nevens een al dieper wordende put".

Maar het blijft hier dus niet bij, ook deze betrekking (als
immens : immens = 1) heeft als zodanig enige eigen uitkomst  
(zoiets "als aarde en lucht voegen zich deels ook samen tot
tussenin vloeistof"; het is maar een zo mogelijk verhelderend
voorbeeld); en deze uitkomst is de uittrekking, de uittrekkende
activiteit.

Activiteit, als nog zonder ook maar enige kracht of spanning,
maar als een uit het(/de) niets(/nietstrek) her en der uittrekkende
voorttrekking; een "ongrijpbaar" ijl voortijlen, zo ergens tussen
iets en niets in, en toch met iets eigens: zowel noch-noch alswel
en-en, zoals "vloeistof noch lucht noch aarde is en tegelijk, als het
samenvoegingsresultaat van deze beide, én lucht én aarde in
één is".

Kortom, gaande activiteit is van een zelfstandige werkelijkheid,
maar is tevens noch het niets noch het Ene iets  -  als van die beide
afkomstig  -   vreemd om daarop in te gaan.

Hoogst boeiende verschijnselen dus, het bestaande Ene zijn en
de werkelijkheid van de werkzame activiteit/uittrekking/
voorttrekking - die, bijvoorbeeld voorzover bestaansveranderend
inwerkend op het bestaan, dan herscheppend doende is, zoals
dat wel eens wordt gezegd.

Maar in de hierop volgende Opdieping ("macht")
gaan we op dit een en ander nog iets nader in.
                        
                                 
                   
                                                     
                                                     
                                             * - * - * - *