Maak  Kennis  Met  Kennis  En  Blijf  Bij  Kennis.

Hoofdstuk  1.      Het Transcendente.
                                                                                             
Denkthema  1.    De tijd-ruimte.


Tijd is vergankelijkheid, overgang van het een in het ander, verándering.
En verloopt deze verandering actief al voortgáánde, als de tijdloop.
Tijd komt zo werkzaam veranderend voor in alle ontwikkeling van het
bestaan - en overigens in alle herschikking van het complex verwikkeld,
bestaande bestaan.
In zowel de positieve/constructieve alswel de negatieve/destructieve
ontwikkeling van het bestaan in bestaansverloop, en in alle zich
veranderende verwikkeling van het bestaan zelf in bestaansbeloop, is er
de tijdloop.
Deze tijd, a
ls de overgang in een verandering, is in zijn loop zo kortstondig
                                         als een verandering zelf. Zogenaamd het
                
                         momentele/tijdelijke.

     Tijd is aanwezig in alle verband, en zo ook in
     een standhoudend verbandenbestand in
     (weerkerend zelfde) verandering.
     Als tijdloop doorlopend, waar de verbanden in
     zo'n verbandenbestand - elk in een
     ónevenwichtig scheidingsrelatieve betrekking
     
(s groter dan s'; figuur a.) - in elkaar overlopend
     met elkaar een gesloten kringloop belopen.
     Zulk een tijd, als een gesloten reeks van
                                        veranderingen, met een bestendige kringloop als
 tijdloop, heet het duurzame (d→d→…).

Doorgaans, zijn de constructieve ontwikkeling opwaarts en de destructieve
ontwikkeling neerwaarts, als tesaam verwikkeld in een “horizontaal”
gedijend standhoudend verbandenbestand, niet met elkaar in evenwicht.
Dan kan dit bestaan in totaliteit, overwegend in bijvoorbeeld constructieve
ontwikkeling, “horizontaal”/standhoudend wat/meer allerlei dúúrzame
kringloop doorlopen en tevens “verticaal”, in wat/meer constructieve
ontwikkeling, in de tijdelijkheid van enige tíjdloop verkeren.

Vaak is er plotseling een verhoogde, of verlaagde, tijdactiviteit (danwel
veranderlijkheid). Zogezegd een (positieve of negatieve) tijdpuls - ofwel
een gebeurtenis; zie verderop in dit denkthema - doortrekt dan allerlei
bestaansbetrekking en bestaanstrek.
Zo'n tijdpuls snelt standhoudend door een gesloten verbandenketen;
duurzaam de getijdencyclus wat sneller of wat trager doorlopend. Of/en
bevoordeelt/benadeelt hij veel(m)eer, meer constructief of meer destructief,
het ontwikkelingsverloop van dat verbandenbestand; waarin het
ontwikkelingsverloop zich in een snellere of tragere tijdloop voltrekt - of,
zoals dat heet in het vastleggen der tijdloop in ábsolute tijdgangen (van
uur, maand enzovoort) van dit rélatieve gebeuren: in minder respectievelijk
meer tijd(ver)loop (waarvan er namelijk meer respectievelijk minder in
zo'n absolute tijdgang gaan).
Terwijl intussen, met zo'n tijdpuls, ook het veranderingsproces zelf er door
wordt beïnvloed - als meer of minder intens zich voltrekkend, “in wat
anders dan anders”.
Met de wenteling der aarde om haar eigen as, bijvoorbeeld, in de
afwisseling van dag en nacht, is het aardse bestaan zonzijds/overdag (veel)
rijker aan tijdpulsen dan zonafzijds/'s nachts de aarde. Iets dergelijks is
het geval in de wenteling van de aarde om de zon, in de afwisseling van
zomer en winter.
Verandering van deze duurzame kringlopen, heeft dan weer zo z'n
consequenties.

Voorts, is de (gaande) tijd(loop) van een veranderende werkzaamheid, de
ruimte daarentegen is van een onveranderlijke staande zelfstandigheid.
Ruimte is, in een stándhoudend verband(enbestand), uitgebreidheid; zeg
uitgevloeide/gespreide, geloosde/loze aard (zoals u-u).
Als úiteen gelegde aard, als een meer ijle staat, is de wijd-open ruimte van
een uiterlijk aanzijn.
Daarbij valt in een standhoudend verbandenbestand - doorgaans in tevens
wat/meer ontwikkeling - met duurzaam (d-d-…) aaneengesloten
standhoudende verbanden, nog wel een tweeërlei ruimte te onderscheiden.
Te weten, de (finaal) verdeelde ruimten, in elk der zelfstandigheden zelf
(u-u, u'-u',…). En de gemene ruimte (u”); als de ruimte van het
standhoudend verbandenbestánd in eigen kring.

En intussen, doorijlt de tijd(loop) de ruimtelijke ijlte al veranderend/
ómleggend - en niet vérleggend/verplaatsend/bewegend - in
tijd-ruimtelijke getijing en gedijing.
Tijdens deze ruimtelijke omleggingen/doortrekkingen, delen tijd en
ruimte hun veranderlijkheid respectievelijk onveranderlijkheid wat/meer
aan elkaar mede.
De ruimte is dan, in plaats van in optimaal gave, eendere staat, van een
wat/meer omgewerkt/gevarieerd/plekkerig aanzijn/aanzicht.
En de tijd(loop) gaat, in plaats van dol-doordraaiend omdraaiend en
ronddraaiend, wat/meer constant/gestadig omwerkend/variërend voort.

Conform de meer oosterse tijdsbeleving, keert de tijdloop altijd weer
zowát in zichzelf (als nogal duurzaam) terug.
Een overwegend “horizontale”-basale tijdopvatting; waarin de tijd als
van (zelfstandige) stonde naar (zelfstandige) stonde in zijn loop een
kringloop doorloopt.
Naar de meer westerse opvatting van tijd, is deze actief in overwegend
de bestaansontwikkeling; als “verticaal” verlopend in beurtelings
constructieve opgang en destructieve afgang.
   
Verwoesting en vernietiging wisselen af met
    menige constructieve ontwikkeling van iets
    nieuws - zoals allerlei mechaniek en
 
  electronische apparatuur van de laatste tijden.
    Het een met het ander, van doorgaans een
    constructieve evolutie.
                                         Beide, het rondkringend duurzame (d; figuur b.)
en de opgaande/afgaande tijdloop (t/t'), samengevat, en waarin tevens
vervat de door de (duurzame) tijdloop doortrokken ruimte, dan heeft
het overwegend positief (p) of overwegend negatief (n) uittrekkend
tijd-ruimtelijke (t-r) in een eerstgegeven schets het voorkomen van een
(wat) negatief/destructief (n) en een (meer) positief/constructief (p)
voortspiralende buisspiraal.
Van een buisspiralend zich voortschroevend tijd-ruimtelijk.

In de fysische benadering van de stoffelijke natuur, is zo'n
(tijd-ruimtelijk) voortwervelende buisspiraal ook zeer bruikbaar in het
verstaan van het stoffelijk bestaan.
Want - hier reeds wat terzijde opgemerkt - waar zulk een krioelend en
woelend bestaan zich schikkelijk of schrikkelijk schikt naar allerlei
(onderlinge) beschikking, daar (b)lijkt het, als wat/meer elkaars
gevangene, bevangen met zulk een buisspiralende ofwel
drié-dimensionale golving.
Wordt zo'n ronde buisspiraal overlangs platter, dan nadert de
voortwerveling de golvende voortgang van een twee-dimensionale golf.
Zoals de projectie/afschaduwing van een buisspiraal naar terzijde op een
evenwijdig aan die buisspiraal gelegen wand/vlak al evenzo het aanzicht
geeft van een twee-dimensionale golf.
Vernauwt, evenwel, zo'n buisspiraal zich tot op z'n eigen aslijn, dan
spoedt de werveling zich lineair voort.
Nog weer, verdicht zich de buisspiraal tot slechts een werveling rondom
in één enkele kringloop, dan heeft de drie-dimensionale golf van enig
fysisch voorkomen zich zeg terughoudend gezet tot het voorkomen van
een deeltje, met/van een finale afdeling/zelfstandigheid in eigen kring.
Met zulk en nog ander stoffelijk wedervaren in de ijlende-ijlte van het
tijd-ruimtelijke, ontwikkelt de tijd-ruimte zich daarin actief-passief mede,
of verkeert mede in haar basis van finale duurzame standhouding.

De tijd, als activiteit/verandering, activeert de (passieve) ruimtestaat al
omleggend/veranderend. Alsof zij een rustige waterplas in enige beroering
brengt en buisspiralend doet uitvloeien.
Is de tijdactiviteit hierin te vereenzelvigen met zo werkzame fysische
activiteit, fysische activiteit beweegt het stoffelijke, ruimtelijke ook te
bewegen. Alsof de totale (tijd-ruimtelijk alswel fysisch) uitvloeiende/
uitspiralende waterplas/buisspiraal wordt verplaatst; zoals in het
rondzwaaien of verleggen van een (uitspiralende) buisspiraal.
Zowel (inwendig) uitvloeiend alswel (uitwendig) in vervoer, komen
evenwel menige tijd-ruimtelijke buisspiralen met elkaar in botsing - wat
in tijd-ruimtelijke term een gebeurtenis heet.  
“Wat gebeurt daar”, denkt/zegt men bij het vernemen van een botsing(/
bons/plof/knal).
En intussen brengt zo'n botsing in de tijdsloop van het inwendig,
tijd-ruimtelijk voortspiralend verloop een reeds eerder genoemde tijdpuls
teweeg.
Maar tevens, zal wegens een botsing een vooruit spiralende buisspiraal -
waarin met de tijdpuls de tijd(loop)activiteit ook abrupt verspringt naar
een meer of minder actief voortspiralen - wat/meer zijdelings uitwijkend
voortspiralen.
Zoals zeg een losgeslagen, wegspringend, wentelend vliegwiel in zijn
zijdelingse afwijking typisch voort blijft draaien.
Kortom, onder uitwendige invloeden kan een eventueel zelfde blijvend
(inwendig) tijd-ruimtelijk verloop (uitwendig) met een zigzag een
grotere weg afleggen: om, bijvoorbeeld, op hetzelfde tijdstip vanuit A
in B aan te komen als een dergelijk tijd-ruimtelijk verloop zonder
uitwendige invloed ofwel zonder het afleggen van een omweg.

Maar, nu weer terug naar een slechts tijd-ruimtelijke beschouwing van/
volgens een voortspiralende buisspiraal.
Zo'n buis(spiraal) is het extreem van een kegel(spiraal). Is aan het ene
uiteinde van een buis de buisdoorsnee slechts een weinig groter of kleiner
dan de buisdoorsnee aan het andere buisuiteinde, dan is zo'n buis reeds
een afgeknotte kegel - ofwel een verband, zoals al weergegeven met een
hoek of kegel.
Een afgeknotte kegel zónder kegeltop, als een bandelóós verband; of een
afgeknotte kegel met een zeer stompe kegeltop, als alsnog een
bandhóudend verband, met als band een zowat lege uitgebreidheid/ruimte.
Althans een in het standhoudend bestaan tijd-ruimtelijk uitspiralende
kegelspiraal, in plaats van een buisspiraal, met een stompe kegeltop.
Want zo is een tijd-ruimtelijk verband in de óntwikkeling van het
(standhoudend) bestaan weer te geven.  

Als voorbeeld hiervan eerst de ontwikkeling van een simpel, bandhoudend
verband (ac-ad-ac; figuur c.).
In de verwikkeling van ineen een aard (ad) en uiteen tweeërlei activiteit
(ac-ac), is zo'n bandhoudend verband relatief/betrekkelijk.
       
Dat wil zeggen, in overwegend ontmoetingsrelatief
       
neemt (ineen) de gedijende aard toe bij een afname
   
   van (uiteen) beiderlei (met een vleug geaardheid
       doortrokken) activiteit. En nemen in overwegend
       scheidingsrelatief beide activiteiten toe bij een
                                     afname der aard.
Maar de ontwikkeling (o/o/o) - zeg “verticaal” deze “horizontale”
verwikkeling - voert élk lid van het ledendrietal van zo'n enkelvoudig
verband zonder meer, als afzonderlijk ofwel absoluut op.
Ín beginsel, legt de ingelegde aard in de ontwikkeling ofwel
beginselontginning zich cónvergerend (c) toe zich verinnerlijkend voort te
gedijen - alswel ten volle over te gaan in een vóllediger/dichtere aard.
En úit beginsel, legt beiderlei uitgelegde activiteit in de beginselontginning
zich dívergerend (d-d) uit in een zich veruiterlijkende vooruit werking -
alswel, om te lediger over te gaan in een vollédiger/opener geleed
activiteitenpaar.

Dit is ook het geval met zeg een standhoudende stonde (s-s; figuur d.),
als een met tijdactiviteit doorwerkte/doorwoelde ruimte/uitgebreidheid -
als een uitgevloeide, (zowat) leeggevloeide geáárdheid - in een
standhoudend verband.
In de ontwikkeling (o/o/o) convergeert uit de áárd der zaak in beginsel de
     
uitgebreide aard als ruimte zich tot een wat/meer
     
zich verdichtende optiekas (a) ofwel zich
   
 voortschroevende kegelas.
     En divergeert daarin, naar de uitwerkingen der
     tijdactiviteit, dit is uit beginsel de de strakte der
                                       uitgebreidheid ontbreidelende tijdactiviteit, tot
een wat/meer zich openende optiek danwel uitspiralende kegelmantel
(m/m).

Derhalve zal in een overwegend constructieve (c; figuur e.) ontwikkeling
of in een overwegend destructieve (d) ontwikkeling van een duurzáám
standhoudende stonde (s-s), het tijd-ruimtelijke (t-r, t-r) zowel meer
omslachtig volgens een kegelmantel alswel meer degelijk volgens een
kegelas al uitspiralend respectievelijk uitschroevend uitgaan in
     
veranderlijker tijd/tijdloop (t/t)
     respectievelijk onveranderlijker de zo
     
te noemen duur/duurloop (du/du).
     Veelal verlopen tijdloop en duurloop
  
   in de ontwikkeling - samen met ook
     de vérwikkeling in de stonde, als
     overwegend scheidingsrelatief/
     uitwikkelend of overwegend
     ontmoetingsrelatief/inwikkelend -
     tegengesteld aan elkaar (t'/t'-d'
     respectievelijk t”/t”-d”).
     Het tijd-ruimtelijk herwaarts uitlopen in
     de tijd/tijdloop (volgens eerstgenoemd  
     geval), wordt dan weer gedurig derwaarts
     gevoerd door de duur/duurloop tot in het
     duurzaam standhoudend bestaan,
                                                  doorwerkend/verrijkend dit bestaan.
In zo een weinig overwicht van de tijdloop op de duurloop, ontwikkelt
zich het standhoudend tijd-ruimtelijke dan (constructief) geleidelijk met
aldoor aangepaste/ingepaste veranderingen/vernieuwingen - eventueel
afgewisseld met een ontwikkeling in abrupt (destructief) verval.
                                         
De tijd-ruimtelijk afgeknotte/duurzame kegeltop heet dan het verleden
(vrl) en de tijd-ruimtelijke, vaak schimmige kegelbasis(/kegelbases) de
toekomst (tk/tk).
Afgezien van legio gebeurtenissen, is de toekomst een tijd-ruimtelijke
aanwas met een in de tijd/tijdloop opgewerkt verleden.
En voorzover de duur/duurloop de toekomst opbrengt, wordt de toekomst
vooral opgewerkt/ingewerkt en ingevuld met wat er in/als het verleden
reeds ligt verwerkt en vervuld.
Overweegt de het verleden verduurzamende duur/duurloop op de de
toekomst opvoerende tijd/tijdloop - intussen ook beïnvloed/bewerkt met
tijdpulsief velerlei gebeurtenissen - dan conserveert het tijd-ruimtelijk
bestaan zich aldus bestendigend. Als dus meer conservatief/behoudend.
In daarentegen een omgekeerd overwicht in dit genoemd tegengesteld
verloop van tijd/tijdloop en duur/duurloop, dan verkeert het bestaan
in een progressieve vernieuwing - zo niet in (destructieve) ontwrichting.

Temporeel, ontplooit het tíjd-ruimtelijke, onderwijl menige gebeurtenis
incasserend, zich vanuit het verleden naar de toekomst in meer veranderlijk
de tijd(loop) en minder veranderlijk de duur(loop).
Met een in de tijd(loop) als toekomst zich ontvouwend, veelal (gebeurlijk/
veranderend/)verschietend verschiet, houdt de duur(loop) daarin de
ontwikkeling als wat gericht.
Typisch, fungeert de duur(loop) daarin als temporele maatstaf. Zoals, “hoe
láng duurt dit of dat gebeuren” - alsof de duur een lengtemaat is.
En de minder veranderlijke ofwel de meer ónveranderlijke duur(loop)
ressorteert dan ook wel onder de ónveranderlijke ruimte.
Ruimtelijk, als meer star-weids de optiek, voegt althans de duurloop zich
in het wijde perspectivisch verschiet der tijd-rúimte als een verstilde voege.
En is deze voege dan, als de lineaire optiekas/kegelas, de ene, zeg axiale
diménsie van dit ruimtelijk, perspectivisch bestaan.

Voorts, het tijd-ruimtelijk héden (be)staat en verkeert in het snijvlak, de
kruisruimte, van (minimaal) twee elkaar snijdende/kruisende tijd-ruimtelijke
optieken/kegels.
Als zo gesitueerd tussenin, minimaal, een tweeërlei verleden danwel
afgeknotte kegeltop en een tweeërlei toekomst/kegelbasis, is het heden de
pleisterplaats van wat meerderlei verleden daartoe biedt en waarin
meerderlei toekomst voorziet alswel wat/meer wordt voorzien.
Ook: is het heden vooral gebeúrlijk.
Van alles is er in het heden (om)gaande; elkaar kerend en met elkaar
verkerend, zettend en verzettend.
Van alles houdt zich in het heden op in allerlei oponthoud; in wat er zoal
tot staan en stand komt tussenin meerderlei optisch tijd-ruimtelijk verloop.

Per definitie, is elk tijd-ruimtelijk heden, als optische kruising, minimaal
twee-dimensionaal.
Ons hedendaags heden (h; figuur f.) is drie-dimensionaal. Twee horizontale
dimensies en een verticale dimensie.
     
Als, reeds bij voorbaat genoemd, een kruising van
      
verticaal de ideële optiek (io) met horizontaal de
      reële optiek (ro) en de zakelijke optiek (zo). Als
   
  de drie hoofdoptieken, in een onderling afgewogen,
      zeg uitgebalanceerde opstelling.
      Elk dezer levert een bijdrage aan dit heden; alle
      drie hebben dit tijd-ruimtelijk heden gemeen om
      wat/meer in elkaar op te gaan en in elkaar over te
      gaan.
   Zo kan, bijvoorbeeld, de ideële optiek in eigen
optiek de beide andere optieken, voorzover zij zich aan en in het gemene
heden uitleveren en openbaren, wat/meer idealiseren. Ter weer ideële
terugzetting en terechtzetting in/van het heden en wat/meer de beide andere
deelhebbers daaraan.
Een ander tijd-ruimtelijk heden daarentegen, fungeert weer als het
doorgangscentrum en de bouwstee voor, bijvoorbeeld, een meer reële
bestaans(op)voering en bestaansverwerkelijking.

Tenslotte, kan tijd-ruimtelijk 'n heden zich totaliseren tot in een
eeuwigheidspresentie (ew; figuur g.).
Daarin kruisen niet slechts enkele tijd-ruimtelijke optieken ekaar. Maar
    
ligt een (kleiner) optisch tijd-ruimtelijk bestaan en  
    
verloop totaal gebed en verweven in en met een ander
    (groter) optisch tijd-ruimtelijk bestaan en verloop.
     Zo kan velerlei mini-optische (a, b,…) tijd-ruimtelijke
  
   bestaan(svoering) met én verleden én heden én
     toekomst gehuldigd liggen in de hulling van,
     bijvoorbeeld, de Transcendente (T) maxi-optische
     tijd-ruimtelijke bestaan(svoering).
     Het Transcendente is dan in zijn tijd-ruimtelijke
     bestaansvoering van en met zijn verleden (vrl) tot en
     met zijn toekomst (tk) altijd alle tijdelijkheid  en alom
     alle omgang en omstandigheid  alle tijd-ruimtelijke
     bestaansvoering dier ingezetenen ontwarend gewaar -
                                  als tevens in eeuwige bewaring.
Het Transcendente maakt de mede (deel)uitmakers van zijn tijd-ruimtelijk
voortbestaan mede.
Ofwel, het Transcendent eeuwig tijd-ruimtelijk verloop is als een stroom,
waarin alle daarin opgenomen en vernomen bestaansvoering, zeg al
spelevarend her en der varend, alsnog wordt meegevoerd en opgevoerd met/
in een door de voorzienigheid voorziene voerstroom.






                                                         -*-*-*-