Maak  Kennis  Met  Kennis  En  Blijf  Bij  Kennis.                                                                                                    

                                                                                                                                                                                                                                                                                                   
Denkthema  10.    De bestaanswaarde.
                                                                               

Het éne Ene staat immer aan de spits in de generering van iets uit
niets.
En overeenkomstig dit ontstaan, deze opkomst van iets uit niets, moet
voorts in het bestaan zelf, van allerlei iets onder elkaar, ook weer de
éénheid aan de spits staan, indien het in eenheid gebonden bestaan
weer niet in ontbinding zal overgaan - en in niets vergaan.
Want dan vergaat het het bestaan als met meer úiteen de twééërlei
activiteit in de onderdelende generering, waarin dit (indien totaal aan
zichzelf overgelaten) gaan (totaal) vergaat tot in (attent) niets.

Staat in de bestaansópvoering vanuit het niets het Ene aan top, in
voorts de bestaans(om)vóering sluit het bestaan de gelederen en legt
zich tesaam in de eenheid der bestaanszin - ofwel de wezenszin in het
bandhoudend bestaan (zoals reeds in denkthema 6 uiteengezet).
Een wezenlijk/essentieel zinvol bestaan waarin, in deze wezenlijke
samenkomst van het bestaan, alle (eenheden aan) begrip en alle aldoor
(uit generering) toegevoegde begrip aldoor al (aaneen)gepaster/
perfecter/volmaakter worden samengevoegd en verénigd tot een
“burcht” van een al zinvoller (wezens)bestaan tegenover 'n  afgang en
teloorgang naar en tot in niets.
Aan deze vervolmaking van een zinvol bestaan bouwen zowel “meer
strategisch” het (Ene-wezenlijke genereren als het) willen alswel
“meer tactisch” het mediumieke streven.
                          
   
Maar intussen, wordt deze essentiële
   zin, als de bond van alle en al meer
   begrippen/begripseenheden in het
   
bandhoudend bestaan, nog weer
 
 overtroffen door de nog bondiger
   verénigende existentiële
   bestaanswáárde in het standhoudend
   bestaan.
   Alle begrippen (b/b'/b”; figuur a.)
   die vanuit hun eenheid van een
wezenlijk (we) zinvolle bond (zv-zv) alsnog indirect ideaal/ideëel
(i-i, i'-i', i”-i”) en/of direct existentieel (ex) deelnemen aan een
waardevol (wa), standhoudend bestaan, verénigen zich (deels) nog
weer met hun veelheid en verscheidenheid in meer één die éne waarde.
Deze ene waarde is bovendien volop van een médiumiek gehalte, als
ook nog de vereniging van (ineen de) aard én (uiteen de) activiteit in
één medium.

Is de essentiële zin (z; figuur b.) zo van een meer kwantitatieve
eenheid (kw-kw), als de vereniging van zeer veel begrippen in een
wat/meer zinvolle wezensstructuur waarin elk begrip alsnog in zijn
eigenaardige aard is gezet, de existentiële waarde (w) is van een meer
kwalitatieve eenheid (k-k), als al eender en inniger één van gehalte.
En is overigens het standhoudend bestaan ook immer van enige
bestaanswaarde - hetzij in centraal de ijverige/bedrijvige/
arbeidzame stéreometrische bedrijfskegel, hetzij in centraal het
verstand als (tevens in deze stereometrische bedrijfskegel) van een
meer gemeenschappelijke/normale opstelling in een overwegend
horizontale plánimetrische bedrijfsoptiek danwel van een meer
    
 individuele/mentale instelling in een overwegend
     verticale plánimetrische bedrijfsoptiek.

     Inmiddels verkeren, in deze voortgaande
     optimalisering der bestaanseenheid, in de
 
   heersersstaf de zinseenheid en de waardeeenheid
     met elkaar middels het ene Ene (E; als de
     Heer(ser) van het bestaan).
     Een betrekking als het zogenaamd borgverbond
     (z  -  E  -  w); met als zodanig het Ene als de ene
     band tussenin de opgebonden zin en de
     ingebonden waarde.
Het borgverbond, geconcentreerd in de heersersstaf van het
(Transcendente) bestaan, staat in zijn aldoor toenemende éénheid van
het aldoor toenemend bestaan borg voor het behoud en de
beheersbaarheid van het bestaan.

De zin(seenheid) en de waarde(eenheid), elk van deze twee is een
samenvoeging en samenvatting van allerlei vervoeging en invloed
uit zowel het bandhoudend bestaan alswel het standhoudend bestaan,
het bandeloos bestaan - en de buitenwereld der objecten, zodra ook
deze komt te bestaan.
Het Ene evenwel, in dit borgverbond, is immer de eerste in het
(Transcendente) bestaan; als zodanig het zogenaamd centraal
gevestigd Subject, het natuurlijk centraal gevestigd en vattend “Ik”,
waaróm het bestaan - saamgevat in bestaanszin en bestaanswaarde -
bestaat.
Het subjectieve, “nu eenmaal” van aard éne Ene is dé borg in het
borgverbond, in de borgstelling van het bestaan; het ene Ene is hét
antwoord op de vraagstelling naar het bestaan: het subjectieve Ene is
dé verantwoordelijke voor het ontstaan en het voortbestaan van het
bestaan - en zal het subjectieve Ene als het éne Ene in dat alles zonder
meer zichzelf voorstaan, bij een al even zo strenge handhaving van
eenheid, van zin en waarde in/van het bestaan.

Deze bestaanseis eist/gebiedt van/aan alle bestaansgebied eraan te
voldoen.
En in het bijzonder geldt dit gebod voor het bandelóze bestaan.
Alle kracht(ige activiteit), zoals ook alle verwording tot in (latent)
niets, dient ondergeschikt te zijn aan alle bandhoudend en
standhoudend bestaan - als immer en alom zich daarnaar schikkend,
voldoende daaraan te voldoen - zal het bestaan (aan ontbinding) niet
ten onder gaan.

Daarbij kan het borgverbond, waarin geborgen dé eenheden, dé
eenheid van bestaan, wisselend overwegend ontmoetingsrelatief en
overwegend scheidingsrelatief zijn.
Overwegend ontmoetingsrelatief het borgverbond, is het Subject
onder toegevoegde waarde van een zekere subjectieve waardigheid;
alsmede tevens onder toegevoegde (be)zin(ning) van een zekere
subjectief zich bezinnende gezindheid.
Tegenover deze onderwerping van het Subject aan zin en waarde, zijn
in overwegend scheidingsrelatief het borgverbond de zin en de
waarde van het bestaan onderworpen aan het Subject.
Zowel de essentiële bestaanszin alswel de existentiële bestaanswaarde
is dan van een subjectief toegevoegde zin en subjectief toegevoegde
waarde vanuit het Ene/Subject.
En waardeert het Subject (mede) het bestaan zoals het tot staan komt
in zijn waarde; of, waar het tot bestaan komt vanuit de bestaanswaarde,
waart het Subject mede door het bestaan.
Alsmede, zint het Subject zinnig mede met waarop het bestaan
(wezenlijk uittrekkend) zint; of bezint het Subject zinnig mede met
waarop het bestaan (wezenlijk zich terugtrekkend) zich bezint.

Overigens kan er in het borgverbond middels het Ene ook waarde
overgaan in zin; naar aldus een overwegend intellectueel, instruerend
denken - met in bewustheid allerlei kennisname en een vreugdevol
zich verheugen.
Of gaat er daarentegen middels het Ene zin over in waarde, naar zo
een overwegend verstandelijk denken; van een meer individuele slag
van denken of van een meer gemeenschappelijke slag van denken -
of naar een meer arbeidzame, ijverige bedrijvigheid (der bedrijfskégel).
Ook hierin althans staat en zet het Ene (zich)  - als het Ene eerstens al
de Eerste in het bestaanópvoerend bestaansontstaan - als Subject
middenin het borgverbond mede in voor de bestaans(om)vóering.
Met als criterium: het (op)voeren van het bestaan naar aldoor enige
optimale eenheid - van (mediumieke) waarde of van (aardende) zin
of van het(/de) Ene(-aard) zelf - waar het borgverbond borg voor staat.

Daartoe coördineert het Ene in het borgverbond het (ineen/stabiel) in
órden van waarde en van zin(seenheid der begrippen) samengevát
standhoudend en bandhoudend bestaan.
In deze onderlinge afstelling op elkaar, in het borgverbond, brengt het
Ene, als zogezegd de Coördinator van het bestaan, het bandhoudend
bestaan en het standhoudend bestaan met elkaar in een zogenaamd
systeem; zo dat bijvoorbeeld het totale gedachtencomplex, van
intellectuele gedachten en van verstandelijke gedachten, in een
órdelijk op elkaar afgesteld denken verkeert.
Beiderlei denken ligt in de samenháng van het borgverbond als in de
“houdgreep” van het Ene, de Coördinator, die dat denken (naar eigen
“Ik”) schikt/herschikt/verschikt, ineen schikt of uiteen schikt, tot een
onderling (aan)gepast, met elkaar ook al regelend en richtend
strokend denken.

Of nog weer anders aangegeven is het Ene, in overwegend de
samenvoeging van het bandhoudend bestaan en het standhoudend
bestaan ofwel van zin en waarde tot in het gevestigd Ene (als Heer),
bestaansbeherend bévoegd over het bestaan te beschikken.
Want in deze tóename van het gevestigd Ene wordt het Ene in de
bovendelende generering daarin dan, in het dan uit (het oer)niets te
méér ontstaan der Ene-aard zelf, bévestigd.
En in deze verhoogde genereringsopbrengst, van de bovendelende
generering en daarop de onderdelende generering, van toegevoegde
activiteit, kracht, wezen(sstructuur), enzovoort, wordt deze
bevoegdheid van het Ene dan tevens door het extra aanwassend
bestaan aangenomen/beaamd.

Voorts, is de (bestaans)waarde zelf van een médiumiek gehalte; met
zodoende tevens uit het oerniets opgediept bewustzijn.
Dat wil zeggen, met een te meer opkomend bewustzijn waar de
mediumieke waarde ópwaarts trekt in het standhoudend bestaan in
zijn gesteldheid van overwegend ijverige bedrijvigheid naar een
overwegend gemeenschappelijk denken naar een overwegend
individueel denken.
Overigens is het standhoudend bestaan immer in deze drieërlei
gesteldheid: zowel ijverig in bedrijf in een stereometrische
bedrijfskegel alswel in een verstandelijk denken in een schúin,
planimetrisch vlak door de as van deze bedrijfskegel - waarbij de
hórizontale component van dit vlak van een geméénschappelijk
denken is en de vérticale component van een individuéél denken.

Intussen, ligt de bestaanswaarde (wa; figuur c.) vanuit het
     
bandhoudend- (bh),
     standhoudend- (sh) en
     bandeloos (bl) bestaan
     rondom alsook in het
     borgverbond (z-E-wa) door/
  
   vanuit het Ene (E)
     (ontmoetingsrelatief)
     zogenaamd bepaald ofwel
     vástgesteld.
     En is deze natuurlijke
     bepaalde waarde in het
     standhoudend bestaan alreeds
     vanuit het bewuste
bandhoudend bestaan omgeven door een bewust weten (wt).
Een bewust weten, dat met allerlei kennis in het bandhoudend bestaan
bekend is en ook allerlei gemoedsgesteldheid bemerkt; en waarin, in
de actualiteit van het bestaan, ook allerlei kenschetsing (ks-ks) en
passie (p-p) elkaar, duidend (d-d) en/respectievelijk ook gedragen
(gd-gd) ontmoeten - in ook enig weet hebben daarvan, zoals de
(wetende) beduiding van dat kenschetsend duiden, de (wetende)
gedraging van dat gepassioneerd, gedragen karakter (zie ook
denkthema 8.).

Evenwel, vervalt in het standhoudend bestaan de wat/meer
optrekkende médiumieke wáárde ook aldaar alreeds in het bewustzijn,
dat het medium immers zelf uit het oerniets opdiept (zie denkthema
5.).
Een karakteristieke bewustheid van slechts énerlei - namelijk, van
alleen médiumverval in bewustzijn - gemoedsaandoening: de
zogenaamde voldoening (vd).
Zeg, vanuit de volheid der onbewuste mediumieke waarde de volheid
van bewuste voldoening.

En doet deze bewuste voldoening (vanuit de waarde) tevens de (reeds
vanuit het bandhoudend bestaan) de waarde omschalende schaal van/
als het weten aan.
Dat wil zeggen, het bewuste weten wordt tevens aangedaan/beïnvloed
vanuit de waarde; zodat de bepaalde/vástgestelde waarde wat/meer
bepaalt/vaststélt wat wetenswaard (ww) is te weten - naar wat volgens
de voldoening voldoet.

Aldus, in het vanuit het bandhoudend bestaan tot stand komend weten
mengt zich ook de bewuste voldoening (gevende waarde) van het
bestaan.
Naar wat hierin - in dit reeds zo genoemd géhéél aan bewústhéid,
onderzijds het essentieel-existentieel bestaan - overweegt, het
gemoedsaandeel van bandhoudend/essentieel de zin of het
gemoedsaandeel van standhoudend/existentieel de waarde, zal de
bewuste gemoedsbevinding meer een uitbundig of/respectievelijk
een meer ingetogen karakter aannemen.
En dit gaat ook op voor het - nu beschouwend/”beschijnend” (van
schouwend/schijnend vanuit de zin tegenover schouwend/schijnend
vanuit de waarde) - weten inzake allerlei (be)duiding.
Het vanuit het intellect zich zettend weten zet zich tot een meer
kernachtige (be)duiding, van wat in de actualiteit van het bestaan het
intellect daartoe biedt, indien het méér vóldoening gevend voldoet aan
een (eerstens natúúrlijk) wáárdevol verstandelijk denken (eventueel
daartoe gevoed/aangevuld vanuit een bestaande buitenwereld); doch
gaat daarentegen dit gezette weten over tot wel enige (verstandelijke)
uiteenzetting daarvan, indien de díversiteit (uit intellectueel aanbod)
overweegt op de inbindende voldoening daarvan.

Deze afwisselende beschouwing/gemoedsbevinding kan ook, bewust
in onderzijds het borgverbond, vanuit het genererend Ene worden
gedaan danwel tot stand gebracht - en dan is er sprake van een keuze.
Het génererend Ene verkiest (als vanuit het niets) meer bepaald in
voldoening het wetenswaardige samen te vatten (in zin
Ene    
waarde); of het Ene verkiest/wil (in waarde
Enezin) in wat hij
weet zeg maar zinnig te overdenken (eventueel gepaard aan een nader
onderzoek - in scheidingsrelatief het verstand van buitenuit/
buitenwereldlijk het verstand tegenover binnenin/intellectueel het
verstand - in de buitenwereld).

Alom waar het medium voorttrekt - in het bandhoudend bestaan, in
het standhoudend bestaan - daar vergezelt het bewustzijn, de
bewustheid van bestaan, het medium; als zeg het bewuste afschijnsel
van allerlei natuurlijk verloop.
Daarin presenteert dit afschijnsel dat onbewuste bestaan niet alleen in
een bewúst (ver)schijnen ervan, maar representeert het ook wel wat/
meer.
Zo is er een velerlei natúúrlijk/onbewust denken in zowel het intellect
alswel in het verstand alsmede allerlei gedachtenuitwisseling tussen
beide denkniveau's - bijvoorbeeld overwegend scheidingsrelatief de
zin naar overwegend ontmoetingsrelatief de waarde, of juist
omgekeerd - maar vergezelt intussen het bewuste denken als “de
rookpluimen van smeulende voorwerpen, die afwisselend meer
ontmoetingsrelatief of meer scheidingsrelatief met elkaar verkeren”.
Ook deze rookpluimen, als allerlei afschijnsel in bewustheid van
natuurlijk/onbewust verloop, waaieren zeg maar dan mede in elkaar
of uit elkaar.

Maar aangezien de bewustheid zelf, vergaard in een of ander gehéél,
alsnog op een ander bestaansniveau voorkomt dan het natuurlijk
voorkomen van aard/activiteit/medium - namelijk in het (annex-)ánti
bestaan tegenover het pro-contra bestaan (zie ook figuur g. in
denkthema 6.) - kan allerlei bewust verkeer met elkaar tévens tot
zulke typische resultaten, karakteristieke verschijningen, geraken die
niet tot het natuurlijk bestaan behoren.
De “wereld van bewustheid, van afschijnselen en verschijnselen, kan
een wat eigen bestaan gaan leiden”.

Daartoe dient ook een twééërlei bewustheid te worden opgemerkt.
Namelijk eerstens alle gemoedsbewustheid (van vreugde/verheuging/
voldoening), als basaal het bewustzijn waarin aldoor de
gemoedsbewusthéid teloor gaat - als aldoor een géhéél aan
bewustheid dat zich aldoor legt in een héél.
In het grove voorgesteld en statisch weergegeven, zoiets als een
“eierinhoud aan bewustheid, die aldoor in zijn geheel bijeengehouden
wordt in een heel eiervlies aan bewustzijn”.

En tweedens alle kennis, alle dienovereenkomstig weten daarvan, die
zelf als vereffend, latent niets in zijn effen bestaan door bewustzijn,
met daarin teloor gaande bewustheid, wordt aangedaan.
Dit egale strakke heel is dan nog weer een houder, waarin de
bijeengehouden bewustinhoud zich legt.
Zoiets als de “eierschaal, waarin (veilig) geborgen het verborgen
eiervlies met zijn eierinhoud”.

De kelk, waarmede voorgesteld het attent niets (an; figuur d.) met
tevens het uit attent niets opkomend latent niets (ln), heeft een
kelksteel waaruit, uit het oerniets (on; de kelkvoet), het Ene
bovendelend genereert.
En waarbij het medium, voorts, uit het oerniets het bewustzijn (b)
opdiept, als de basis van het gemoedsbewust; terwijl dit  
gemoedsbewust, met eerstens zijn bewustzijn, bij de doortocht van
het medium door het intellectuele wezen zich deels mededeelt aan het
                   
                           latent niets.
     
Daarmede wordt/is dit latent niets,
     voorzover het als kennis het (ont)hulsel is
     van een aardend begrip, kenbewust (kb).
     Is het verborgen gemoedsbewust als een
     weke “inktdruppel” - een met bewustheid
     gevuld/vervuld bewustzijn - het geborgen
     kenbewust is dan een gesteven “inktvlek”.

     Reeds is er verschil gemaakt in bewustheid -
zoals (bontbewust) als aftreksel van aard of (blankbewust) als
aftreksel van activiteit.
In het eerste geval als meer gezet; een gezet in bewustzijn teloor
gaande bewustheid.
Als gemoedsbewustheid alsnog hoogst veranderlijk in
(samen)gesteldheid.
Als kenbewust evenwel in de “ijzige greep” van het latent niets - als
“woelige waterdamp die aldoor neerslaat in enerlei ijs(staat)” - tot zo
alsnog enerlei, púnctueel/stipt kenmerkende kennis.

In het tweede geval, is de zeg zachte, door en door weke
gemoedsbewustheid op drift, als in een driftig/onstuimig
voorttrekkende passie/”waterstroom”.
     
Doch trekt het strakke, in
     
gesteven staat verkerend
     kenbewuste kentekenend
 
   voorttrekkend zeg maar
     statig een strakke lijn(/
     “oever”).
     En ontmoet dit tweeërlei
     bewust, het gemoedsbewust
     en het kenbewust, elkaar in
     in het standhoudend
bestaan als het weten, in een weet hebben daarvan; de een in een meer
emotioneel/veranderlijk weten (ew; figuur e.) en de ander in een meer
strikt/onveranderlijk kenweten (kw).

En waar dit tweeërlei bewuste weten als een voldaan weten in bewuste
voldoening (vd) aan elkaar voldoet, in zogezegd het centrale schap (s)
van het weten, daar ligt dan de bewuste aanvang der
wetenscháp(sgang) - met als onbewust startpunt de natuurlijke
bestaanswaarde (wa).
De wetenschapsgang is in eerste aanleg de gang die, zich toetsend aan
allerlei criteria, voorttrekt door de (reeds eerder, in denkthema 7.
genoemde) ideële toetsoptiek naar zo kennelijk de wáárheidsbevinding
(overigens over waarheid in een der volgende denkthema's nader) van
wat wetenswaardig van wáárde wordt geacht; en deze uitkomst veelal    
weer opslaat/vertolkt in de toetsoptiek (met, bijvoorbeeld, een
wiskundige vatting en strekking ervan).
En is de wetenschapsgang qua wetenschap  (ws) van zowel een
kénnisnemend, strikt/gewis beduidend en voorts ook (aan)duidend
karakter alswel van een emotioneel, wisselend bevíndelijk, gedragen
karakter.
Waarbij een van beide, eventueel afwisselend, veelal op de ander zal
overwegen.

Maar voorts. Sléchts, beurtelings ontmoetingsrelatief en
scheidingsrelatief, het verstandelijk denken voor zich, is dit denken als
“een lap stof, die al zich ineenvouwend en uiteenvouwend een
speelbal is van de wind(activiteit)” - als een wat/meer fladderend
denken.
Evenwel, “zich vasthakend aan een vast punt - in het verstandelijk
denken de waarde, maar ook het instinct (in de aardende top der
verstandsoptiek; zie denkthema 7., figuur f.) - rícht deze lap zich
tevens onder de windvlagen, al wapperend”.
Staat evenwel de vooral médiumieke waarde onder de invloeiende
invloed van het vooral áárdend Ene/Subject (E), “dan wordt de lap
stof, beurtelings zich ontvouwend uit dat vaste punt en zich
invouwend tot in dat vaste punt, als doorregen en doorstikt met wat/
meer opstijvend stijfsel (uit de Ene-aard)”.

Kortom, al mede ontwarend (r
war) en al mede waarderend
(r
war), geeft het Subject middels het vaste standpunt in het
verstandelijk denken, de waarde dus, gehalte aan dat denken; geeft
het Subject middels deze vaste post postuur aan de denkríchting
(r - r).
Ofwel middels de waarde, als wat aardend om en nabij de mediumieke
waarde, verschaft het Ene (in E
wa/vd) aan het verstandelijk
uitrichtend/inrichtend denken zo tevens zogezegd gerichte
heenwijzingen/aanwijzingen en dergelijke - onbewust en ook bewust.

Het (vanuit de vaste waarde) gericht verloop van een ontwarend
denken, is dan vanuit het Ene (middels om en nabij de vaste waarde)
een ontwarend denken in beloop - als wat reeds is aangelegd in
gebruik.
In bewustheid in de strákke duiding (vanuit kw) als een erbij komend
zicht in wat voor zich een ontwarend denken reeds uitricht; een
héénwijzend denken, als “in het verschiet langs de reeds gerichte
loop”.
Met in bewustheid vooral in een “troebel”, gedragen denken (vanuit
ew) tevens een áánwijzend denken; van meer bontbewust het
aardaftreksel (ad; als aanwijzing van een aardend bestaan) en/
tegenover meer blankbewust het aftreksel van werkzaamheid (wk; als
aanwijzing van activiteit).
Altijd weer is dit aanwijzend - heenwijzend wijzen aldus van een
emotioneel - kennelijk karakter, als een gedragen (de) wegwijzen
vanuit het weten, in velerlei tintbewustheid, van bont tot blank, van
gekleurd tot kleurloos - zoals “een bergafwaarts gaande waterstroom/
watergang in allerlei wisselende tint met wáter de gang/weg naar
beneden wíjst vanaf de bergtop”.

In daarentegen een overwegend waarderend denken (r
wa/wsr),
onder invloed van het Subject (E
wa/ws), wordt zogenaamd
wijsheid vergaard.
Nu een verstandelijk overwegend ontmoetingsrelatief denken van wat
overwegend scheidingsrelatief is uitgewezen/gebleken; als een
inpakkend verzamelen van duidelijk uitgepakt blijkende aanwijzingen,
die in de zakelijke optiek (kunnen) worden opgeslagen - doch hiervan
nu niet nader.
Wijsheid, als het weet hebben van legio in voldane ondervinding
opgedane bekendheid die, (aan)gepast ordelijk gezet in de zakelijke
optiek, dan hier en dan daar in deze zakelijke opstelling als in
herinn(er)ing optimaal opklaart in bewustheid.

Het bewúste heenwijzen/aanwijzen echter, is in het (annex-)ánti-
bestaan eerstens een immens wijzen  (zie van immens denkthema 4.),
als een wijzen in onbeperktheid, in het grenzeloze/onpeilbare
verschiet.
Het verstandelijk onbeperkt uitwijzen evenwel, ontmoet een eveneens
(onder invloeiende invloed van het Subject, in het borgverbond, op de
met medium doortrokken zin een overigens meer gespreid)
intellectueel (int/int) onbeperkt uitwijzen, in althans dan ook  
overwegend scheidingsrelatief het intellectuele denken.
En een (ontmoetingsrelatieve) verstandhouding tussen tweeërlei
onbeperktheid levert énerlei beperktheid (b) op.

Zoals in de wiskunde de verhouding tussen tweeërlei onbeperktheid
(in oneindig :  oneindig = 1) en ook tussen tweeërlei geen/nul (in
0 : 0 = 1), één beperktheid geeft, overeenkomstig een zelfde uitkomst
in de verhouding tussen beperktheden van een zelfde (rang)orde
(zoals in 1 : 1 = 1, voorts ook in 2 : 2 = 1, 3 : 3 = 1, enzovoort).
Waarbij de één ook staat voor een áfgerond geheel (aan bewustheid),
alsmede voor een áfgerond lid (als bestaanslid, als bijvoorbeeld
feitelijke zelfstandigheid).

Naar evenwel het tweeërlei, namelijk kennelijk en emotioneel
karakter van bewustheid, is er ook een tweeërlei beperktheid.
Het kennelijk wijzen, in het effen/strakke “uitspansel” van het latent
niets, is van een uiterlijk/uit(g)een uitgelegd(e) bewustzijn/bewustheid
(als de uiterlijke schijn van de “inktvlek”); en heet in beperktheid
(b l
←→l b) een (lineair) uitgestrekte máát.
Daarentegen is elke emotionele aanwijzing, zoals ook de bewuste
voldoening, van een innerlijke/inhoudelijke bewustheid, als in de
verborgen, diepe ontroering van in(g)een de “inktdruppel”; en ligt de
emotie in haar verborgenheid in beperktheid (
l b l) gepeild/gevat
in zogenaamd enige máte.
Zoals enige mate van bontbewuste/blankbewuste bevinding (b/b), van
enige mate van voldoening (in int/gd
l ew/vd lgd/int).

Het slechts constateren van beperktheden, door het Subject, het slechts
in bewustheid waarnemen ervan in het verstandelijk ontwarend en
waarderend denken, is een vaststelling in slechts  het (annex-)anti-
bestaan; het natuurlijk/onbewust pro-contra bestaan is noch immens
noch beperkt.
Overigens mogen maat en mate ook wel gezien worden als een eerste
aanwinst in de wetenschapsgang in zijn eerste aanleg - als,
bijvoorbeeld, “beperkte vensters/kijkers waardoor, met uitzicht/kijk op
de buitenwereld, de objecten feitelijk met maat en mate worden
opgenomen”.    

Maar, ook de norm in vooral het horizontaal-verstandelijk
    
gemeenschappelijk denken
    (gem.; figuur f.) en in ook het
    verticaal-verstandelijk
    individueel denken (ind.)
    ondergaat de invloeiende
    invloed der Ene-aard.

     Reeds is het
    normaliseringsproces
    genoemd, als het onderling al
    meer (aan)gepast zich
    schikken der zelfstandigheden
    onder mediumieke invloed -
    met al meer normaal (nm-nm,
    nm-nm) de verstandelijke
    optiekas, als resultante van
    wat er al meer als gangbaar
    gaande is.
En zet het resultaat van deze
bestaansvóering zich ook als mediumieke/zakelijke nórm (n-n, n-n) -
in/als de zakelijke optiekas der zakelijke optiek - om voorts daarnaar,
als in een zo gesloten kringloop, voort te normaliseren.
Aldus ontmoetingsrelatief/ordelijk/waardevol (wa-wa) het normale/
gángbare (nm
wanm, nmwa
nm), dat zich voorts (mede)
zet tot de loop der norm/gangbaarhéid; als een toestand/gesteldheid,
die door het geordend normale als vanuit deze orde(/waarde)
verordenend (mede) is ingesteld daarnaar voort te normaliseren.

Zoals het mediumiek normale, zo wordt ook de mediumieke norm
zowel vanuit het intellect (int/int) alswel vanuit het weten (wt/wt) in
bewustheid omtrokken met een emotioneel gedragen en kennelijk
duidende loop - als tevens mede het karakteristieke aftreksel  dier
natuurlijke mediumieke norm.
Conform de normloop zelf in de bestaansvoering, zal doorgaans dan
ook dat bewuste verloop zijn dat de natuurlijke norm/normloop
emotioneel-kennelijk omhult en onthult.
In het individuele denken als in een verticale loop, als (deels) in het
verlengde der heersersstaf alswel het borgverbond (z - E - wa) - met
aldus een verénigend, constructief-ordenend aanwerken vanuit het
borgverbond.
En in het gemeenschappelijk denken in een horizontale loop; een
onbewust/bewust normverloop vanuit de waarde en het weten, doch
tevens onder de invloed der toetsoptiek (to), die met haar hoogst
perfecte evenwichten als zodanig ook de éénheid voorstaat/bevordert.

Zodoende, wordt dan ook de bestaansvoerende natuurlijke/
mediumieke norm vanuit de Ene-aard (deels) met wat/meer geaardheid
doorvoerd tot een voldragen/beslist verloop danwel, wordt in
bewustheid het gedragen duiden der norm onder subjectieve
invloeiende invloed in gebruik gesteld.
Dat wil zeggen, de onbewuste/bewuste norm, zelf reeds in het
normaliseringsproces de bestaansvoering saamvattend in één gaande
gang, één voerlijn, is dan nog eens extra onderhevig aan veréniging/
bundeling, aan een verénigd volvoerend voorttrekken - zoals “een
waterstroom (in bijvoorbeeld een waterslang), volgens norm reeds
gewoon voortstromend zoals gewoonlijk/gewénd, voorts (door een
slangespuit) wordt áángewend, (als weer meer gebruikelijk) gebruikt -
en heet dan modus.

Als modus, is de norm in kennelijke/duidende bewustheid zogenaamd
de wíjze/manier (w-w) van dóen in het gemeenschappelijk denken; en
als wíjze/manier (w'-w') van pal stándhoudend staan in het
individuele denken.
En wat betreft de(/een overwegend) emotioneel gedrágen wijze van
doen en standhouding, dan heet bewust de modus: gedrag (g-g; als
meer naar buiten blijkend voorbeeld: “zij gedraagt zich opgewekt”) in
zakelijk het gemeenschappelijk denken; en/respectievelijk houding
(h-h; met als naar buiten blijkend voorbeeld: “hij neemt een rustige
houding aan”) in zakelijk het individuele.

In het bewuste individuele denken, met, in de heersersstaf, zijn
gedragen wijze van bestaansvoering eendeels in- en anderdeels vanuit
het borgverbond, léidt het borgverbond al wezenlijk instruerend deze
gedragen wijze van bestaansvóering, als “het heft hecht het daaruit
voortkomend mes”.
Danwel, is het Subject de Leider, de instruerende Opdrachtgever, van
deze (normatief reeds vanuit het standhoudend bestaan verordend)
gedragen wijze van standhoudende bestaansvoering.

In het bewuste gemeenschappelijk denken evenwel, “pakt het
invloedrijke Subject halverwege, zeg ter hoogte, op het punt, der
waarde, de bestaansvoerende norm als bij haar (waardevolle) kraag
tot een gedragen wijze van bestaansvoering” ofwel, geléidt het Ene/
Subject hier de (normaal reeds verordende) bestaansvoerende norm
tot een gedragen wijze van bestaansvoering.
Dat wil zeggen, het Subject is hier de Zorger/Verzorger, die een
gedragen wijze van bestaansvoering/doen verzorgt, met zorg voor de
(gebruikelijke) aanwending der gewone norm - onder tevens de
invloed der intellectueel denkende toetsoptiek (to).

Zowel het gemeenschappelijk/horizontaal  planimetrisch optisch
denken alswel het individueel/verticaal planimetrisch optisch denken
bevindt zich in de stereometrische bedrijfskegel.
Alle drie hebben de bedrijfskegelas gemeen; en beïnvloedt, haaks op
deze kegelas/optiekas, de bedrijfskegel zakelijk bedrijvig zowel
zakelijk de norm/modus van het individuele denken alswel zakelijk de
de norm/modus van het gemeenschappelijk denken.
En zowel de innerlijke invloed van het Subject op de norm als modus
alswel de uiterlijke invloed van de bedrijvig werkzame bedrijfskegel
op de norm en modus, in alle geval worden op standhoudend niveau
deze invloeden (overwegend) volgens eerstens de gang der norm, en
tweedens de gang der modus, al normaliserend, in het
normaliseringsproces, verwerkelijkt in eerstens de (samen)gesteldheid
van het standhoudend bestaan/denken.

Wegens energieverbruik ofwel wegens teniet gang van instinctieve
aard, heeft de bedrijvige bedrijfskegel een overvloed aan íjver; als
meer úiteen leggende, losmakende ijverige áctiviteit, waarmede de
daarmede beïnvloede, nogal bondig gebundelde normloop, en
modusloop, wat/meer discontinueert/ontspoort danwel zich spreidt.
En met zulk een norm/modus is ook het aan(een)passend
normaliseringsproces niet gediend; met als gevolg een wat/meer
verward verstandelijk denken.

Daartegenover, met de norm als modus, met de norm nog straffer
verenigd/gebundeld volgens de eis van het borgverbond, verenigt/
schikt/disciplineert het Subject middels het normaliseringsproces
het standhoudende tot een nog constructiever bestaan, een nog
geschiktere bestaansvoering, een nog gedisciplineerder/logischer
denken.
En herstelt/herschikt daarbij het Subject ook allerlei (onder de
bedrijvige invloed der ijver) losser verband en wisselvallig verloop
tot een andere/nieuwe (samen)gesteldheid met een geschiktheid, die
“de storm der ijverige werkzaamheden” te meer doorstaat, die meer
aan de eis van het borgverbond volstaat.

Daarmede cultiveert - zeg maar bouwt en baant - het Subject aldoor
herstellend opbouwend en al meer eender strokend het/de
standhoudend(e) bestaan/bestaansvoering alswel het verstandelijk
denken zowel natuurlijk/onbewust alswel karakteristiek/bewust.



                                                    -*-*-*-