Maak  Kennis  Met  Kennis  En  Blijf  Bij  Kennis.

Denkthema 17.   Ratio en rede.

                                                                      
Al genererend wordt het Transcendente bestaan aldoor maar door
vanuit het niets van aard en activiteit voorzien.
Het oerniets brengt aldoor de (Ene-)aard voort - en ook activiteit;
hoewel deze laatste, wegens wat/meer verwording tot in (attent) niets,
voorts alsnog als (oer)krachtige activiteit wordt opgebracht.
De (Ene-)aard staat in zichzelf vast; maar de (meer “verticale”) loop
der oerkrachtige activiteit, en trouwens ook de (meer “horizontale”)
loop der reëel krachtige activiteit, is aldoor in verloop.
Zo verloopt de extensiverende (ext-ext; figuur a.) oerkracht (ok), die
    
het Transcendente
    bestaan al wijderom
    in een al grootsere
    ontwikkeling voert
    bij voorts, middels
 
  het Ene (E), een
    bestaansvoering met
    een geregeld(e)
    (re - re) verloop en
    uitloop, al wíjder
    uit bij een al
    uitgestréktere
                                                                               geregelde uitloop.

Het verloop zelf van deze zogenaamde oervoorziening van het
Transcendente bestaan van oerkrachtige activiteit - en waarbij niet
(zozeer) wordt gelet op aldoor maar door de (Ene-)aardoplevering in
het genereringsproces - wordt nu voorts nader bezien.
En daarna ook nog het verloop der intensiverende (int) oerkrachtige
activiteit, als het Transcendente bestaan eerstens bestendigend
inwikkelend, de zogenaamde oerbestendiging (van het Transcendente
bestaan).
En tenslotte tevens het verloop der reëel krachtige activiteit waarmede,
in zogenaamd reële voorziening, het Transcendent bestaan van een
(ook ijverig) standhoudende bedrijvigheid, van een (ook ijverig)
werkzaam verstand, enzovoort, wordt voorzien.

Hoe wijderuit het extensiverend verloop der oerkrachtige activiteit,
hoe wijder daarbij ook de gestrekte geregelde uitloop, hoe hoger de
snelheid van deze activiteit - ter alsnog een (aan)gepaste wezenlijke
(we) ontmoeting voor een saamhangende Transcendente
bestaansontwikkeling onder de opperheerschappij van het ene Ene.
Alsmede, hoe wijderuit het extensiverend verloop der oerkrachtige
activiteit, hoe verder de verte vanwaar de oerkrachtige activiteit
opkomt ter wezenlijke ontmoeting, enzovoort.
Dit een en ander wil zelfs zeggen: bij een schier ímmens hoge snelheid
van extensiverend de oerkrachtige activiteit, nadert de gang van
eerstens deze extensiverend uitgaande oerkrachtige activiteit de
geregelde (re←→re) uitgang zelf - zonder ommekeer naar een
wezenlijke ontmoeting.
De regel ligt dan uitgestrekt in een schier ímmens lange lengte: een
schier ímmens lange gang in een (scheidingsrelatief) naar weerzijds
uitgaan met een schier ímmens hoge snelheid - en waarmede/waarin
de oervoorziening van het Transcendente bestaan (in dus alleen haar
uiterst verloop) ligt verlopen, als afgelopen.

In dit zogenaamd rationaliseringsproces ligt het Transcendente bestaan
- met zijn légio verschíllende krómmen, waaronder de wat kromme
regel - volstrékt/absoluut voleindigd in een zogenaamde eender réchte
ratio (ra-ra; figuur b.).
      
Van slechts een
      eendere rechte, want
 
    “de ene rechte is immer
      en alom precies zo
      recht als een andere
      rechte”.
Buitenuit gerecht de ietwat kromme regel (re - re) tot in een
(buiten)uitstekende, uitmuntende gang, vríj van álle krómme gang
waarin alle bestaansvoering (zoals tot hiertoe verhandeld) zich voltrekt.
Een onafhankelijke ratio; als op de grens tussen iets het pro-bestaan
en niets het anti-bestaan.
Buitenuit de ratio, zoals “de rechte kiel(lijn) buitenaan de een en al
kromme scheepsromp/scheepsruimte met daarin zijn, zeg maar,
wereld aan bestaan”.
Of, de ratio als een rechte raaklijn búitenaan de schier immens grote
kromme cirkel van binnen het Transcendente bestaan, met als raakpunt
de Ene-aard (E).

En met als “bron” het oerniets (on), onder Ene-inductie óók aldoor
voortgenererend de rationele activiteit, met schier immens hoge
snelheid, waarmede de schier immens lange gang der rechte ratio naar
weerzijds uitgaat.
Terwijl, aangezien (schier) immens gelijk is aan (schier) immens, de
beide componenten der ratio (ra-E en E-ra) zowel qua hun (schier)
immens lange lengten alswel qua hun (schier) immens hoge snelheden,
aan elkaar gelijk zijn.
En omdat van aanvang af, zeg van oerniets uit, de snelheden dier
rationele activiteiten (schier) immens hoog zijn, gaat elk van deze
rationele activiteiten ook met eenzelfde éénpárige snelheid zijwaarts
uit.

Ook de mens is, in het dezerzijds bestaan, rationeel - met aldus een
zekere mijlpaal aan voleindigde ontwikkeling achter zich.
Te midden van al wat kolkt en kringelt, zich wendt en zich wentelt,
in legio verschillende krommen, onderscheidt de mens zich van het
dier, door zijn rechte ratio.
Slechts de mens werkt, eerstens van zichzelf uit, met recht aangelegde
wegen en recht aangelegde kanalen, rechtgerande daken en muren,
rechte assen, voegen, lijnen…, die weer verdwijnen met het
verdwijnen van de mens.
Slechts de mens kent onder de levende creaturen in de levende natuur,
zo reeds gezegd, “recht en gerechtigheid”.

Voorts, ten tweede, de oerbestendiging - die zozeer de íntensiverende
oerkracht betreft.

In het rationaliseringsproces voorziet de extensiverende  (ext-ext;
  
figuur c.)
  oerkracht (ok)
  van eerste
  aanvang af het
   intellect (int/int)
  wezenlijk (we)
  verticaal al
  hógerop - bij al
  lager uit het
  standhoudend
  verstand - van
                                                                                     legio begrippen
en intellectueel legio ideale/ideële gedachten.
In deze zogenaamde ópbouw van eerstens het wézenlijk bestaan, loopt
de oerbestendiging, als de intensiverende oerkracht (in) die eerstens de
Ene-aard (E) inwikkelt/verinnerlijkt/bestendigt (i) en voorts elke
wezensaard opwaarts, wezenlijk óp en vervolgens (inwikkelend à)
uitwikkelend (u/u/…) nog weer het wezenlijke úit - als aldoor de
ontwikkelingsgang tegemoet.

Doch naar al meer en meer de voleindiging van het rationaliserings
proces, trekt de extensiverende oerkracht danwel vervolgens de
bestaansontwikkelende (krachtige) activiteit al wijder danwel al
horizontaler uit ter eerstens wezenlijke bestaans(op)bouwende
ontmoeting.
Deze aldus al breder uitlopende oervoorziening, van eerstens het
wezenlijk/intellectueel bestaan, voltrekt zich dan, na een (schier
immens hoog) optimum (opt) als keerpunt in de wezenlijke opbouw, al
horizontaler naar al lagerop het wezen/intellect - bij een dan al meer
opkomend standhoudend verstand.
In deze zogenaamde uitbouw van eerstens het wezenlijk bestaan -
waarin zeg maar tussenin de wezenlijk meer opstaande geaardheden
(in de opbouw, in de uitbouw) wezenlijk zich meer uitstaande
geaardheden zetten - houdt de eerstens zozeer inkerende danwel zich
inhoudende oerbestendiging op haar beurt zich al  meer en meer
behoudend/bestendigend terug.
Dat wil zeggen, in al meer bestendiging/inwikkeling bij al minder
uitwikkeling, houdt de oerbestendiging zich al meer en meer op in
(een inwikkeling/verinnerlijking van) de desbetreffende wezenlijke
geaardheden zelf: en tenslotte in slechts de Ene-aard in de volstrekte
voleindiging van het rationaliseringsproces.

Zodra aldus, uiteindelijk, volstrekt uiteen de ratio (ra - ra; figuur d.) is
ontstaan, in de oervoorziening, is daarmede tenslótte, in dus slechts
het rationele/rechte bestaan, de Ene-aard aldaar volkomen ineen/
ingewikkeld (op)gesloten in de oerbestendiging als in(/achter) een
oerbestendig slot/sluitstuk (s).
Terwijl er al genererend vanuit het oerniets (on) voorts nog aldoor
maar door in dit sluitstuk Ene-aard wordt opgebracht - zoals vanouds
ook nu in de generering: (oervaste Ene-)áárd én (rationele) áctiviteit -
doch hiervan te zijner plaatse nader.

Maar dit is niet alles.
Want de inwikkelende, ineen voerende oerbestendiging voert ook
    
wezenlijk (ideaal) een
    begripsaard met (ideëel)
 
  het desbetreffend part
    ineen tot in mediumiek
    een geniaal gen.
    En waar deze
    oerbestendiging/inwikkeling
                                                                    /verinnerlijking bij al
minder uitwikkeling allengs wordt opgevoerd - in de uitbouw van  het
wezenlijk bestaan, naar al meer de volstrekte voleindiging van het
rationaliseringsproces - daar wordt ook het wezen al meer mediumiek
geniaal, in g(eniale)-betrekking alswel, in de “binnenstebuitenkering”,
zogezegd (in beginsel) creatief.
Totdat ook, in de volstrekte voleindiging van het rationaliserings
proces, het onderste wezenlijk denkelement, direct gelegen aan het
Ene, volkomen in geniaal medium is opgegaan - dit is, in absoluut
het mediumiek universum (zie nader hiervan ook denkthema 14, figuur
d.).
Evenwel, mede gezet in de voleindiging van het rationaliseringsproces
tot in uiteindelijk de réchte ratio búitenaan het Transcendent bestaan,
zet dit geniaal medium zich niet in het universum (dat trouwens ook
niet creatief is), maar er buitenaan - en overigens ook buitenaan het
Ene - bij/in de betrekkelijke ratio (ra - ra) als de zogenaamde rede
(rd), in g(eniale)-betrekking.

De ratio en de rede heten tesaam de geest - als de geest van het Ene.
De geest is (de) volstrekt(e) recht(e), op zichzelf, in zijn voldongen,
rechte staat van bestaan, absoluut onafhankelijk van alle bestaan en
bestaansvoering in en/respectievelijk volgens een kromme.
Hij is van zichzelf ook slechts (rationeel) actief en (redelijk)
mediumiek - en niet van enige aardende gesteldheid, zoals het Ene,
waarvan de geest is, zelf wel een en al van een aardende gehalte is.
De geest is rationeel (eerstens scheidingsrelatief) constructief en
redelijk (in beginsel) creatief.
Dat wil onder andere zeggen, de geest staat rationeel volstrekt de
constructiviteit voor; maar hij heeft tevens 'n redelijke creativiteit in
zich, als zeg het geniale “wonder”middel om “allerlei problematiek
op te lossen in een billijke (constructieve) bijlegging”.

Maar verder, zoals reeds min of meer opgemerkt, slaat in de omslag
van wezenlijke opbouw in wezenlijke uitbouw zeg ook het niveau van
het verstandelijk gericht denken om.
Onder andere, de verwijdering van de (oerspronkelijke) waarde aan het
Ene van het Ene af naar “omlaag” slaat om in weer een nadering van
deze waarde naar het Ene toe.
Danwel, in het standhoudend verband denkt het verstand met een
gemiddelde/middelende waarde (wa; figuur e.) en met een gemiddeld
    
gericht denken (ri -ri); en
    loopt dit middelend
    waardevol/gericht denken
  
  weerzijds in een wat/meer
    bijkomstig waarderend/
    ontwarend denken uit -
    zowel naar “beneden” van
    het Ene af (a) alswel naar
    “boven” naar het Ene toe
    (t).
    Maar intussen, in de
                                                                    voleindiging van het
rationaliseringsproces tot in uiteindelijk de ratio en de rede, is ook de
uitgelopen waarde (van het Ene af) weer teruggekeerd tot  
oerspronkelijk de waarde aan Ene (o).

Hoewel het pas verderop in dit denkthema ter sprake komt, komt in de
terugval tot de oerspronkelijke waarde deze waarde ook zichzelf te
genereren uit het oerniets (on).
De mediumieke waarde wast dan aldoor zichzelf genererend op als,
tegenover het Ene, het vooralsnog zo te noemen Andere (A).
Dit mediumieke Andere staat dan niet alleen in betrekking tot het
aardend Ene, met als zodanig de geniale rede (rd); maar maakt
mediumiek-één het Andere ook, met geaard-íneen het Ene, deel uit van
het borgverbond.
Waarmede deze betrekking dan het borgend geestesverbond heet.
Waarin alsnog íneen het Ene, de Ene-aard, de Hoofdborg is: als
bestaansinnend en bestaansspinnend in het centrum van het totale,
reeds gesponnen bestaansweb.
Borgend de samenhang van het bestaan, van de legio verscheidenheid
in het staand en gaand bestaan, in optimaal/centraal het ene/ínene Ene.

Het mediumiek Andere intussen, beïnvloedt direct de geest.
Het “weke”/”vloeibare” medium van/als het Andere vloeit,
bijvoorbeeld, uit in de actieve ratio: waarmede de (met (schier)
immens hoge snelheid uitgaande)  ratio dan, zij het extreem “dun
vloeibaar”, van een toch mediumieke gesteldheid is.
Of ook, blijft de ratio alsnog (zuiver) actief, indien dit medium
overgaat in (slechts) activiteit - immers, zoals ook al eens eerder
opgemerkt, deelt medium zich niet alleen op in én aard én activiteit
(zoals “vloeibaar water over kan gaan in tegelijk eendeels ijs en
anderdeels waterdamp”), maar gaat medium ook over in óf aard óf
activiteit (zoals “vloeibaar water of in slechts ijs of in slechts
waterdamp over kan gaan”).

Echter, het mediumiek Andere beïnvloedt ook de mediumieke rede.
Vloeit dit medium overvloedig uit in het medium der rede (rd; figuur
f.) - terwijl overigens het medium der rede ook aldoor wordt
   
aangevuld in de aldoor zich
   
voltrekkende voleindiging
   van het rationaliseringsproces
    - dan kan het zijn dat de rede
   
in plaats van creatief in
   g(eniale)-betrekking
  overwegend constructief in
o(orspronkelijke)-betrekking is.
De mediumieke rede maakt dan deel uit van de mediumieke ratio
(ra-ra) danwel, is de constructieve ratio dan zowel scheidingsrelatief
(s-s) alswel ontmoetingsrelatief (o-o).
Dat wil zeggen, voorzover althans actief (bij wat/meer overgang van
ook mediumieke rede in actieve rede), verwordt er dan ontmoetings
relatief rationele activiteit in (oer)niets (on) en brengt dit oerniets, als
daarin dan attent niets, (oer)kracht ofwel zogenaamde geesteskracht op.
Zeg maar zowel (rationeel ontmoetingsrelatief:) een intensiverende
geesteskracht alswel (rationeel scheidingsrelatief:) een extensiverende
geesteskracht; waarmede de ratio dan van een ietwat/meer krachtige
activiteit is.

Voorts, is ook het attent niets (an; figuur g.) met het latent niets (ln) en
  
het weerloos niets (wn/wn)
   onderhevig aan het
   rationaliseringsproces.

 
 Waar de waarde met haar
   gericht(heid) zich zet aan en in
   de ratio, in de voleindiging van
   het rationaliseringsproces, daar
                                                            zet het weerloos niets onderaan
het (mediumiek) gericht zich onderaan de ratio.
De scheidingsrelatief uitgaande en eventueel ontmoetingsrelatief
ingaande ratio, ofwel gezegd de uitvoerende en (eventueel ook)
invoerende ratio heeft daarmede ook alle mógelijkheid van zogenaamd
doelende(/doelgerichte) uitvoering en invoering.
Alle krom verloop, alle kromme bestaansvoering, heeft zo zogezegd
zijn bestemming (als eindpunt, doorgangspunt), enzovoort.
Echter, slechts een (voorgenomen) verloop (volgens/)volgend een
réchte loop is dóelgericht; bijvoorbeeld, met slechts een réchte
geweerloop is op een doel aan te leggen en er doeltreffend mee te
schieten.
Slechts de (met ook een geest begiftigde) mens (en geen enkel dier) in
de levende natuur, kan van zichzelf uit rechtstreeks/doelgericht, als
zonder enige omhaal en zonder (volgzaam) tot iets aangetrokken te
worden, (bijvoorbeeld doelstellend) te werk gaan; slechts de mens
heeft in de levende natuur visie.

Het star/effen te één neutraliserend/vereffenend latent niets op zijn
beurt, legt zich in de voleindiging van het rationaliseringsproces als
stár lóós aan de lozende ratio (ra - ra).
Daarmede is de naar weerzijds uitgaande ratio ook in één rechte stáát/
gang/voege - als volstrekt/absoluut één ratio/strekking/”staaf”.
De absoluut éne ratio als tevens betrekkelijk in gelíjkheid; want de
(schier) immense rationele uitgang enerzijds is gelijk aan de (schier)
immense rationele uitgang anderzijds (immers, immens groot =
immens groot).
De tevens wat mediumieke ratio, búitenaan het Transcendente bestaan,
is dan, in deze blijvende gelijkheid, een volstrekte standaard, als
volstrekt correct - als van een absolute afweging, wat dan weer haar
invloed heeft op zeg binnen het Transcendente bestaan, en waarvan te
zijner plaatse nader.
Doch nu eerst nog wat nader de volstrekt éne rechte ratio.

En eerstens dan het absoluut ene uitspansel, de ene rúimtelijke ijlte,
wel voorgesteld en voor te stellen als een ijle schol, een ijle schaal,
een ijle bol waarin het Transcendente bestaan volgens ook legio wet/
parallel verloopt.
Het latent niéts, als generzijds het dezerzijds bestaan, als ook
generzijds de ruimte, is dan “als een hengsel aan die schaal/bol, als
een hoes/muts over de ruimtelijke bol”.
In het rationaliseringsproces lopen zowel de ruimte alswel het latent
niets, “zowel de bol alswel de hoes”, uiteindelijk mede uit naar de
rechte ratio; en zijn zij, in de voleindiging van het rationaliserings
proces  te één die volstrekt éne rechte ratio.

En maakt deze ene rechte ratio, waarin alle (machtig werende)
   
geborgenheid dier “hoes”
   van het Transcendente
   bestaan- , en waarin ook
 
 alle wet en basale
   grondslag  van dat bestaan
   volstrekt optimaal ligt
   opgevoerd, mede deel uit
van het borgend geestesverbond.
Is in dit borgend geestesverbond de totale samenhang van het
Transcendente bestaan centraal optimaal saamgevát in eerstens het Ene
(E; figuur h.) en tevens het Andere (A).
Ook in de ene absolute ratio ligt de totale samenhang van het
Transcendente bestaan geborgen, zij het hier in één volstrekte
strékking.
Danwel, maakt de éne absolute ratio als zodanig mede deel uit van het
borgend geestesverbond - als zogezegd wáárborgend (dit)
geestesverbond (zeg maar, vanwege ook de wáre afkomst van de
geplaatste ruimte met haar wetten).

De absoluut waarborgende rechte ratio, in het waarborgend
geestesverbond (van de samenhang van het Transcendent bestaan),
heet daarmede de absolute gerechtigheid.
Met het Ene - en het Andere, als getwee de Tweeschaar, twee-eenheid
- in het waarborgend geestesverbond als de absoluut gerechtigde/
rechtvaardige Rechter.
En deze absolute rechtvaardigheid - waarin ra-E/A aldoor absoluut
gelijk is aan E/A-ra, als permanent in een absoluut evenwichtige
afweging (bijgesteld) - uit zich dan, in het kort gezegd, absoluut
correct vanuit de ratio in het aan deze “rechtzettingen” onderworpen
(denkend) Transcendent bestaan.
Ofwel: beïnvloedt het Transcendente “kromme” bestaan de absoluut
rechte/rechtvaardige ratio, dan oordeelt, zogenaamd, de rationele
geest, met eerstens altoos zijn gelijke delen, absoluut rechtvaardig -
om, eventueel, naar dit rechtvaardig oordeel het (denkend)
Transcendente bestaan al corrigerend bij te stellen.

Voorts het attent niets (an; figuur g.), dat zich ook uiteindelijk
“neerlegt” bij de voleindiging van het rationaliseringsproces.
Zodra de geest is voortgebracht, trekt zijn volstrekt recht uitgaande
rationele activiteit noch ook maar ietwat gewordend opwaarts naar een
wezenlijke bijdrage aan het Transcendente intellect noch ook maar
ietwat verwordend neerwaarts tot in het attent niets ter voorts
(oer)krachtige opkomst.
Maar het attent niets is hier weer zonder meer (oer)niets (n/n) - als
overlangs de totale ratio onderlangs het weerloos niets (wn/wn).
   
En zodra de actieve ratio
   ontmoetingsrelatief in
   botsing is, verwordt er
   weer wat/meer rationele
    activiteit in (oer)niets (in
   on) en het dan plots attente
   niets brengt geesteskrácht
   op - wat ook uitwaarts de
   actieve ratio kan voorvallen
   indien er meerdere ratio's
   met elkaar in botsing
   komen, wat hier echter met
   deze ene ratio niet het
   geval kan zijn.

   Tenslotte, de reële
   voorziening aangaande het
   rationaliseringsproces.

                                                                    Opent ook de reële optiek
(ro; figuur i.), in de naderende voleindiging van het rationaliserings
proces, zich allengs optimaal (o/o) - en waarbij de waarde (wa), in het
oerbestendigingsproces, naar haar minimum trekt onderaan het Ene (E)
als het Andere (A), zoals reeds uiteengezet - dan trekt ook het
mediumiek (m/m) gericht denken (ri-ri) tot verdwijnens toe samen
(s-s) tot in zijn minimum aan waarde ofwel als het Andere (wa→A).
En zoals al eerder uiteengezet, bij de verhandeling van het bewustzijn
(dat immer met het medium gepaard gaat), óntgint het medium het
oerniets ter bewustzijnsopbrenging.
Dat wil zeggen, het medium heeft daarin reeds een “aanstekelijk
contact” met het oerniets; en wordt dit “aanstekelijk contact” zeg
volledig ontstoken in het volledig tot verdwijnens toe verdwijnen/
afgaan van het medium in (oer)niets.
Of anders gezegd, zodra de ratio is ontstaan, heeft de mediumieke
waarde het oerniets ontstoken ter generering van de waarde zelf, dit is
van het mediumiek Andere - nevens de ontginning van het oerniets
door het medium, wat bewustzijn opbrengt.
Het zichzelf genererend mediumiek Andere, nevens tevens de
opbrenging van bewustzijn, heet voortaan het immer met bewustzijn
vergezeld gaand mediumiek Leven (L).

In de laatste fase van het rationaliseringsproces trekt, in de
oerbestendiging, de reële optiek(as) opwaarts - waarbij dus, in de
opwaartse gang dezer optiekás, de mediumieke waarde, tenslotte,
overgaat in Leven.
Intussen gaat hierin de reële bedrijfsoptiek, en ook de horizontale
optiek van het gemeenschappelijk denkend verstand, al meer en meer
over in de verticale optiek van het individueel denkend vertand.
Zodat, bij een aldoor meer zich openende reële optiek, de benen van
deze optiek/hoek, tenslotte, in de verticale existentiële as (ex) komen
te liggen - en waarbij intussen tevens de mediumieke as (m-m) van
deze reële optiek is samengetrokken (s-s) tot in de mediumieke
waarde (wa; en deze extreem geminimaliseerde waarde opwaarts ten
Leven is geworden).
Evenwel, met dit volledig samentrekken der reële optiekas, trekken
ook de volle aard (ad) en de zeg lege activiteit (ac) der reële optiek
samen tot in een enige gesteldheid die, in de samentrekking van de
essentiële as (es) en de existentiële as (ex), met daarin tenslotte de
reële optiekbenen, tot in een extreem minimum, in dit extreem
minimum zowat hetzelfde wacht als de mediumieke waarde.

De aard (ad) van de reële optiek is de energie, waarin wat/meer aard,
in “aanstekelijk contact” met het (latent) niets, overgaat in (deels
verwording tot in niets en deels gewording als) íjverige activiteit(/
kracht; zie ook denkthema 7.).
En in de voleindiging van het rationaliseringsproces, is dit ijver
verwekkend proces, tenslotte, extreem geminimaliseerd als tot een
laatste actieve “flits” die tevens is opgegaan in de eveneens extreem
geminimaliseerde actieve vermogensstaat (ac) dier reële optiek.
Kortom, zoals de mediumieke waarde in de voleindiging van het
rationaliseringsproces (tevens) is opgegaan in het mediumieke Andere,
zo is de aard en de activiteit der reële optiek (tevens) opgegaan in het
zeg loze Derde (D).
En zoals het Andere, dat het niets heeft “ontstoken” ter generering van
het Andere, het zichzelf genererend Leven is, zo is het Derde, dat met
zijn “aanstekelijk contact” met het niets ook het niets heeft “ontstoken”
ter generering van het Derde, zogenaamd het zichzelf genererend loze
Zwerk (Z).

Is het Ene een geaardheid en is het Leven mediumiek (met bewustzijn),
het Zwerk is van een gesteldheid als die van de actief gaande en
staande ratio - als een vleug-, als de “vleugelen”/”vlerken” van de
ratio.
Dit zichzelf genererend (geestes)Zwerk - waarvan in het volgend
denkthema nog nader - is een medeGenoot van het genererend Ene en
het genererend Leven; het maakt als geestesZwerk deel uit van het
waarborgend geestesverbond, als een dit verbond medebewarend
bondgenoot.
Als qua eigen loze/lozende gesteldheid bondig verbonden en gebonden
aan het waarborgend (rátioneel: loos/lozend) gééstesverbond, draagt
het geestesZwerk het waarborgend geestesverbond overal uit waar het -
zichzelf genererend en zo al groter wordend - heenwaart danwel
rondwaart.

 

 

                                                                                                       


                                                      *-*-*-*