Maak  Kennis  Met  Kennis  En  Blijf  Bij  Kennis.

            

                                                                                   
Denkthema 22.  
De geestesoptrek.                

 
De voet van het intellectuele wezen (we; figuur a.) is als gedompeld
in een ”voetbad”, namelijk de rede (re), dat, in het aldoor zich voort
voltrekkend rationaliseringsproces, als uitwas van het extreem
aangewast wezen door de wezenstop zelf wordt voortgebracht/
aangebracht.
    Deze aanvankelijk minieme
    vitale ”druppel” is een punt, en
    wel het middelpunt, van de ratio
    (ra – ra) als de rechte waaraan
     zowel het intellect (it), het
     verstand (vs) alswel de kosmos
     (km) volstrekt deel hebben als
     waarborg van hun
     (voort)bestaan onder elkaar en
     elk op zich (zie ook voorgaand
     denkthema).
     Daarmede is deze “druppel”, de
     rede, ook het middelpunt, ofwel
     zowel het ontmoetingspunt
     alswel het scheidingspunt, van
   essentieel (es) het intellect,
existentieel (ex) het verstand en werkelijk (wr) de kosmos.
Zoiets als in een coordinatenstelsel, waarin het snijpunt van meerdere
dimensies het middelpunt is van het stelsel/samenstel dier dimensies.
 
De rede, dit “voetbad”, zelf bestaat uit een levendige/vitale, geniaal
zelfs creatieve eenheidskring (ek) – ietwat aardend omsloten, met
ingesloten ook wat activiteit, en in het centrum het (generzijdse)
oerniets (o).
In het zich aldoor voort voltrekkend rationaliseringsproces, dit is hier
in het zich aldoor volledig voegen der rede naar en in de ratio,
vevoegt de aanliggende rede zich aldoor optimaal naar en in de immer
stabiel-evenwichtig gelegen ratio (de ratio als standaard, waarin
immer zeg maar ra – o gelijk is aan o – ra).
Alsof de rede aldoor als een vogel met zich uitstrekkende gelijke
vleugels neerstrijkt op de ratio – en centraliserend in de ratio de
vleugels intrekt.
Kortom, in het zich aldoor wenden naar en in de ratio, went de rede
zich aldoor een evenwichtig redelijk concluderen aan (in c-c, in
c’-c’; zie van het redelijk concluderen ook het vorige denkthema, aan
de hand van figuur c.; met ook zowat c-c // ra-ra // c’-c’).
Een “voetbad” naar en in aldoor redelijke concludering; en waaraan
zowel essentieel het intellect, existentieel het verstand alswel werkelijk
de kosmos deel hebben in hun onderlinge ineen voeging tot in de rede
of/en in hun onderlinge uiteen voeging vanuit de rede.
Zeg allerlei mutaties der rede, die aldoor redelijk worden vervoegd,
als verwerkt, naar een evenwichtige redelijke conclusie.
 
Zoals al eerder opgemerkt, centreert de rede zich (eendeels) tot in het
oerniets, als “tot verdwijnens toe” (ter “bevolking van de kosmos met
deeltjes” ofwel ter schepping van de stoffelijke natuur en waarvan in
deel 2 nader); en decentreert de rede zich (anderdeels) tevens onder
aldoor maar door de al grotere invloed/toevoeging van leven/vitaliteit
vanuit het Leven – tot een al grotere, omvangrijkere raad.
Alsof dit (middel)punt van de ratio, dit “druppeltje”, een al grotere
druppel/”bol”/”zee” wordt.
    Eerstens uitvloeiend
    volgens/volgend de ratio
    (ra – ra; figuur b.),
     waarvan het deel uitmaakt,
     als in een langgerekte
     uitvloeiing.
     En tweedens tevens
     uitvloeiend vanuit de
     “wortel” der intellectuele
     essentie, die der
     verstandelijke existentie
     en die der kosmische
     werkelijkheid – die
     gedrieen, als gedompeld
     in het “voetbad”, de rede
     (re), inlopen tot in de rede
     en uitlopen vanuit de rede –
     als volgens/volgend de
     desbetreffende grensstreek
     van het intellect, het
  verstand en de kosmos bij
tevens een inlopend/uitlopend
contact met dat drietal.

Zeg als resultaat een overlangs de ratio gerekte, ellipsvormige
“discus”/raad (rd); een vanuit de eenheidkring der rede aldoor wijderuit
uitkringende raad, met de immens ver uittrekkende ratio/rechte als
raadsas.
Met in het centrum der raad/”discus” zeg maar een “putje”, waarin/als
de concluderende rede zelf, wegens het tevens aldoor ook centreren
der rede tot oerniets (ter schepping der stoffelijke natuur, zoals reeds
opgemerkt).
 
Een aldus eerstens vanuit de rede, onder aldoor verlevendiging vanuit
het Leven, aangelegde concrete/substracte raad, met overigens een
abstracte rationele as, waarin voorts het intellect, het verstand en de
kosmos het een en ander aan informatie inbrengen; terwijl uit deze
samengestelde informatie, ondertussen althans concreet door de
decentrerende/uitkringende rede beïnvloed/bewerkt, het intellect en/
of het verstand en/of de kosmos worden geïnformeerd/beïnvloed.
Kortom, ontmoetingsrelatief en scheidingsrelatief staat en werkt de
raad, met centraal de concluderende rede en rechtuit decentraal de
oordelende ratio, op/in een eigen bestaansniveau als (be)middelend
te midden tussen het intellect, het verstand en de kosmos.
En komt dit drietal in de raad ook, zoals reeds in het vorige
denkthema uiteengezet, tot een of andere rangorde (ro), volgorde
(vo – vo) en concreet/substract gestandaardiseerd (in basaal, t – t,
de intellectueel geïntegreerde toetsoptiek) in een causatief verloop.
 
Vervolgens, heeft ook de concrete/substracte raad zelfs zowel
abstraherend (abs) alswel substraherend (sbs) deel aan de
geestesschouw.
De raad immers, is een mengsel/samenstel van zowel allerlei
(intellectueel/verstandelijk) breingegeven alswel allerlei kosmisch
gegeven.
En waar in de (samen)gesteldheid der raad het breinaandeel overweegt,
daar abstraheert de raad overwegend in de geestesschouw; en waar
hierin het kosmisch aandeel overweegt, daar substraheert de raad
overwegend wat betreft de geestesschouw.
Dit heet een onderzoekend beschouwen/denken, van wat zich daartoe
in concreet/substract de raad leent.
Een zeg geestesbeschouwelijk over de raad liggende “walm”, een wat
warrelend, op en neer “dampend” abstraat, dat zich hier en daar ook
wat/meer evenwichtig zet danwel tot (geestes)beschouwelijke
gedachten komt – als zo terloops een eerste resultaat van
geestesbeschouwelijk onderzoek.
 
De rede zelf, middenin de raad, legt niet slechts eerstens al uitkringend
de raad aan.
Maar waar het brein en de kosmos vervolgens ontmoetingsrelatief en
scheidingsrelatief inwerken op de raad, en het resultaat/mengsel
hiervan in de raad zich aldoor ook wat/meer centrerend en wat/meer
decentrerend stabiliseert, daarin althans deelt ook centraal de rede wat/
meer mede in dit onderling zich vervoegen en zich zetten van wat
intellectueel/verstandelijk/kosmisch ingebracht wordt in de raad – en is
zo ook de rede zelf onderhevig aan het abstraherend-substraherend
proces in de geestesschouw.
Dit zeg redelijk abstraat, deze boven de concrete/substracte rede wat
dooreen en op en neer warrelende “rookkolom”, is de spil ofwel de
zogenaamde schouwstijl (ss) in het totale abstraherend-substraherend
abstraat der raad.
 
Deze wat “wazige” schouwstijl put vooral ook (abstraherend) uit de
aldoor maar door wat/meer concluderende rede, met ook haar zozeer
vitale/levendige en in betrekking tot de gebruikelijke betrekkingen
creatieve eenheidskring.
De aldus nogal levendige schouwstijl staat er zodoende ook bij in
wat/meer de samengesteldheid van een conclusie danwel, waar hier en
daar het overige abstraat van de raad ineen in evenwicht geraakt in de
schouwstijl, daar ligt zo’n evenwicht dan geestesbeschouwelijk nogal
vitaal besloten in een concluderend besluit (zoals c, c’, c”).
Daarmede ook, gelijkt de beschouwelijke, vitale en al redelijk
concluderende schouwstijl op concreet het intellectuele wezen, dat al
begrijpend ook concludeert (zie ook denkthema 16, zoals aan de hand
van figuur i.).
Ook het overwegend abstraheren of het overwegend substraheren der
schouwstijl is zo een geestesbeschouwelijk instrueren te noemen.
Bijvoorbeeld, in een overwegend substraheren, wordt de rede, voorts
vanuit de rede de raad en eventueel vanuit de rede/raad (essentieel/
existentieel) het brein en (werkelijk) de kosmos, geïnstrueerd/
beïnvloed door/vanuit de concluderende schouwstijl.
Een beïnvloeding vanuit de schouwstijl als naar en in concreet/
substract een “eigen stijl” van, onder andere, intellectueel/verstandelijk
denken en kosmisch uitbeelden.
 
Het geestesbeschouwelijk onderzoek zelf nu, leidt mede het eerst tot
stabiele beschouwelijke gedachten/conclusies, waar dit beschouwelijk
onderzoek al abstraherend en substraherend plaats vindt op basis van
de reeds zozeer stabiele basis van de intellectueel geïntegreerde basale
(t – t) toetsoptiek in de raad.
Eerstens wordt weliswaar het desbetreffend abstraat abstraherend-
substraherend ofwel zeg “verticaal” zogenaamd geestesbeschouwelijk
(door)vorsend onderzocht.
Een uiteen openleggend onderzoek ofwel een zogenaamd analyserend
(zoals a – a) doorvorsen van het abstraat.
Met daarop een overwegend ineen verenigend samenvoegen daarvan in
een zogenaamde geestesbeschouwelijke synthese (zoals a).
Met als evenwichtig resultaat van dit eerste, “verticaal”/vorsend
onderzoek allerlei geestesbeschouwelijke gedachten; een resultaat
waarin zo van het een en ander in dit abstraat de abstrahering en de
substrahering onderling zowel uiteen alswel ineen liggen gestabiliseerd.
Ook is dit doorvorsend beschouwen, in immers het inspirerend abstraat
(zie vorig denkthema), inventief/vernieuwend – als zo qua resultaat
ook nogal specifiek/bijzonder/”gekleurd”, wegens de inwerking van
andere abstraheringen/substraheringen nevens dit abstraat/”gordijn” in
doorvorsend onderzoek op dit abstraat/”gordijn”.
Aldus een geestesbeschouwelijk vooronderzoek, met reeds menige
evenwichtige beschouwelijke “verticale” gedachten weerzijds de
schouwstijl, die zelf eerstens nog weer van een redelijke herkomst is.
 
En vervolgens voltrekt zich dan, zeg “horizontaal”, een tweede fase
van beschouwelijk onderzoek.
Namelijk een (aan)gepast aaneen/ineen schikken dier beschouwelijke,
uit een vorsend (voor)onderzoek verkregen gedachten aan/in de (als
een “rookkolom”) reeds redelijk opgetrokken schouwstijl.
En heet dit “horizontaal” beschouwen, met deze aanpassing aan de
redelijke schouwstijl, het geestesbeschouwelijk redeneren.
 
Een overwegend scheidingsrelatief redeneren, afgewisseld met een
overwegend ontmoetingsrelatief redeneren.
Het scheidingsrelatief redeneren is weer van een uiteenleggend,
uitleggend beschouwelijk denken (zoals in scs).
En het ontmoetingsrelatief redeneren is van een beschouwelijk
concluderend denken (zoals in scs); aangezien de redelijke
schouwstijl zelf, als het afgetrokkene van de concluderende rede, van
een concluderende (toe)bereidheid/(samen)gesteldheid is en zo bereid
het ontmoetingsrelatief redeneren beschouwelijk concluderend te
vatten.
En het een met het ander weer resulterend in menigerlei
geestesbeschouwelijke evenwichten (zoals in s-c-s) als redelijke
gedachten.
 
In deze eerstens uit de rede geabstraheerde schouwstijl/”(rook)kolom”,
ligt ook de vitale en de creatieve eenheidskring der concluderende
rede als “luchtig uitgekringd tot een buis”.
Als volop in beredeneerde conclusies (c, c’, c”), onder het redenerend
beschouwen/denken, is de schouwstijl dan te vatten als “een
buisvormige kolom, bestaande uit vele, opeengestapelde
(eenheidsk)ringen”.
Maar intussen is de schouwstijl zo niet alleen op alle “horizontaal”
beschouwelijk niveau concluderend ingesteld ter concluderende
(ineen)vatting van allerlei redenerend denken; maar heeft hij daarin
tevens een verlevendigende, bewustwordende en creatieve invloed op
het beschouwelijk redeneren.
Niet alleen is het beschouwelijk redeneren daarmede ook creatief/
vernieuwend, met als resultaat specifieke/nieuwe gedachten – die “het
bestaan (cultureel) weer vooruit kunnen brengen”.
Maar vitaal (zeg mediumiek; zie ook denkthema 14, aan de hand van
figuur h.), kan dit beschouwend redeneren, gebaseerd op concreet een
correcte toets (t – t), dan van een correcte beschouwing zijn –
resulterend in geestesbeschouwelijke standaardgedachten.
 
Nogmaals, al abstraherend-substraherend “deint” “verticaal” niet
alleen de schouwstijl, maar ook weerzijds daarvan het abstraat/
“gordijn” op de evenwichtige/correcte, basale/substracte toets aldoor
wat/meer op en neer; waarmede alle “horizontale”/redenerende
afwegingen al (“verticaal”) zich herschikkend en heraanpassend
worden aangezet en aaneengezet tot gezet afgewogen/evenwichtige/
correcte afwegingen vanuit/naar de evenwichtige/correcte toetsbasis
zelf.
Aldus resulteert het beschouwelijk redeneren op basis van de concrete/
correcte toetsbasis her en der tot allerlei geestesbeschouwelijke
standaardgedachten.
 
Ofwel, resulteert zo het beschouwelijk redeneren op basis van een
concreet causatief – dit is, van een oorzakelijk tot gevolg hebbend
verloop – denken, onder voorts nog weer geestesbeschouwelijk enige
inventieve/creatieve invloed/bewerking, tot zekere
geestesbeschouwelijke standaardgedachten als reeds zo te noemen
redengevende redenen.
Op hun beurt, zijn deze geesesbeschouwelijk correcte redengevende
redenen, tot stand gekomen in zogezegd het beschouwelijk correcte
denkstelsel/”denkraam” (cd), met geestesbeschouwelijk ook correct
hun conclusies en/met hun uitleggingen, standaard voor allerlei ander,
op allerlei concreet volgordelijk (vo –vo) denken gebaseerd
beschouwelijk denken (en waarvan nog nader).
 
Maar nu eerst nog, wordt dit correcte (redengevend) redeneren zelf ook
nog weer al beoordelend gecorrigeerd door een desbetreffend abstract/
mederationeel geestesbeschouwelijk denken.
 
   Het geestesbeschouwelijk correcte
   
denkstelsel/denken (cd; figuur c.)
   bevindt zich als binnen het kader
   der zo reeds genoemde

   beschaving(sloop; bs; zie van de
   beschaving het vorig denkthema).

   Dit beschavend inwerken/bijstellen
   op/van het bestaan is een

   (be)werking, die eerstens
   abstraherend (abs) opkomt uit
   intellectueel/
verstandelijk het brein
   (br), met voorts geestesbeschouwelijk
   
een inspirerend (ins) verloop, daarop
   substraherend (sbs) inwerkt op de

   kosmos (km), en van hieruit
   waarnemend/vernemend (wn/vn)

   doorwerkt tot in weer (medebeschavend)
   het brein.

   Hierbij is reeds op te merken, dat al
   geestesbeschouwelijk instruerend

   (is) “omhoog”/”bovenuit”, allerlei
   geestesbeschouwelijke conclusies

   (c, c’, ….), en tevens denkend of in
 gedachten allerlei redenering en

doorvorsing, vanuit het correcte denkstelsel
door/middels de gang der

inspiratie worden uitgevoerd in een medebeschaving van het bestaan –

van substraherend eerstens de kosmos.
Ook in een geestesbeschouwelijk instrueren “omlaag”/”onderuit”, tot
in eerstens de rede (re) en de raad (rd), worden allerlei
geestesbeschouwelijke concludering en uitleg, redenering en
doorvorsing, uitgevoerd tot in concreet het bestaan – na veelal
onderweg eerstens nog enig beraad van de raad; maar dit een en ander
nader in het volgend denkthema.
 
Evenwel, zoals er geestesbeschouwelijk een (longitudinaal pulserend)
abstract denken (a) en een (transversaal golvend) inventief denken (i)
is, als haaks op het inspirerend verloop vanuit het brein tot in de
kosmos (zie ook vorig denkthema, aan de hand van figuur e.), zo is er
ook, als haaks op het correcte denkstelsel, een dergelijk abstract
denken (a’) en inventief denken (i’).
Dit abstracte logisch denken is geestesschouwwettelijk een met de
oordelende (o – o) ratio (ra – ra); en aldus medeoordelend met de ratio.
Ofwel, al oordelend beoordeelt het abstracte logisch denken in het
zogenaamd beoordelend denkstelsel (bd) wat het abstraat van het
correcte denkstelsel te beoordelen geeft.
Of omgekeerd, alle correcte redenering in het correcte denkstelsel
wordt gecorrigeerd door het beoordelend abstracte logisch denken in
het beoordelend denkstelsel – een beoordelend abstract logisch denken
dat overigens, op basis van standaard het rationeel oordelen, zelf ook
een correct denken is.
En dit corrigeren voltrekt zich vooral ook middels de
geestesbeschouwelijk concluderende schouwstijl (ss), die het correcte
denkstelsel en het beoordelend denkstelsel gemeen hebben.
 
Onder het beoordelend en corrigerend denken van het abstracte logisch
denken, is het correct redeneren in het correcte denkstelsel tevens een
zogenaamd oprecht redeneren; een oprecht redeneren, dat zich ook
stabiliseert in (evenwichtige) oprechte gedachten/redenen.
Een denkproces, waarin ook zowel het inventieve denken in het
beoordelend denkstelsel alswel het vorsend denken in het correcte
denkstelsel inventief/inspirerend/vernieuwend meedenkt/
meecorrigeert – danwel als mee(be)schikkend/mee(aan)passend het
correcte redeneren van een typische oprechtheid voorziet.
En waar dan dit correcte redeneren zich stabiliseert tot in typisch
oprechte correcte gedachten/redenen, daar maken deze correcte
gedachten dan ook gewis deel uit van de ware geestesschouw; en zijn
deze oprechte gedachten/redenen ook ware gedachten/redenen.
Dat wil zeggen, ware redenen als waarheidsgetrouw de ware
geestesschouw, het abstracte “dak” van het Transcendente bestaan, wat
niet intellectueel/verstandelijk/kosmisch de ware ruimte/”vloer” van
het substracte/concrete bestaan is.
 
Als oprechte gedachten/redenen, zijn zij ook positief/profijtelijk het
bestaan.
Immers, zij zijn oprecht wegens een voldoen(en)de beoordeling
daartoe van het beoordelend logisch abstracte/rechte denken.
En denkt, zoals al eens eerder vermeld, dit beoordelend abstracte
logisch denken mede met de oordelende ratio, medewaarborgend het
borgverbond, waarmede eerstens de ratio en mede de abstracte
geestesschouw in een geestesverbond is verbonden.
Dit borgverbond, van bondgenootschappelijk het Ene/Ene-slot, het
Leven en het geestesZwerk, staat borg voor, ook zinnig en waardevol,
een profijtelijk/batig dezerzijds, Transcendent bestaan(sgewin).
En werkt/denkt aldus een oprecht redeneren, met oprechte gedachten,
in het correcte denkstelsel daaraan mede.
 
De (ene) oordelende ratio en de (eenheidskring der) concluderende
rede, maken aldus van de geestesoptrek – van beoordelend denkstelsel
en correct denkstelsel, met hun gemene schouwstijl – een
beschouwende geestesopstelling, die dienstig het Transcendente
bestaan denkt/redeneert.
Deze beschouwende geestesopstelling is trouwens tevens een
geestesonderkomen voor schier een immense diversiteit aan
inwerkingen/informaties van allerlei geabstraheerde concreetheid aan
intellectueel/verstandelijk/komisch bestaan ter overdenking daarvan
middels redelijk de raad – en waarvan nu vervolgens nog wat nader.
 
Een zekere, overwegend zich doen geldende zone (z-z; figuur d.) van
(m)enige intellectuele (it) denkbeelden, met een daaraan
corresponderende zone (z”-z”) van (m)enige kosmische (km) beelden
en met een daaraan corresponderende zone (z’-z’) van (m)enige
verstandelijke (vs) verbeeldingen, betrekken gezamenlijk de raad (rd).
Bijvoorbeeld, een zekere categorie (c) van bestaan, hier begripvol
gevat en opgeslagen in intellectueel wezenlijk het geheugen, betrekt,
met eventueel/wat/meer de desbetreffende zones uit het verstand en
de kosmos, wat/meer de raad voor voorts een nader(e) beschouwing/
onderzoek daarvan in de geestesschouw.
   Danwel, een zeg maar
    geselecteerde
    bestaanscategorie,
    bijvoorbeeld de
    categorie gevogelte,
    betrekt daartoe
    eerstens een zogezegd
    selecte raadszone
    (sr-sr) van de raad.
    Een rangordelijke
    (ro-ro) raadszone van
    concentrische/
    gelijkende ringen –
    aangebracht door de
    uitkringe(le)nde
    (vitale/creatieve
    eenheidskring der)
    rede (re).
    Bijvoorbeeld, is de
    categorie gevogelte
    in deze selecte
    raadszone rangordelijk
    ondergebracht naar de
  grootte der vogels –
met daaruit bijvoorbeeld, in beraadslaging, een kip (kp) voor nader(e)
beschouwing/onderzoek.
 
Gedetailleerd, wordt van deze kip-in-beraadslaging nog weer een
zeker(e) detail/bijzonderheid/aspect, bijvoorbeeld de kippekop (k-k,
k-k), in een zekere raaddiameter/volgorde (vo-vo) nader onderzocht –
vanuit tevens centraal de rede.
In de rede zelf, liggen inmiddels ook axiaal – intellectueel-essentieel
(ess), verstandelijk-existentieel (ext) en kosmisch-werkelijk (wr) –
menig desbetreffend gegeven redelijk beknopt bijeengeschikt/
bijeengepast danwel samengevat; en liggen centraal de rede en
decentraal (volgordelijk) de raad gepast op elkaar afgesteld in een
desbetreffend onderzoek.
En ofschoon op dit een en ander nog nader wordt ingegaan in het
volgend denkthema, ligt dan hier althans, als voorbeeld, op het
concreet/substract niveau de raad, een hoenderkop-in-beraad voor
enig nader onderzoek volgordelijk opgesteld – bijvoorbeeld in de
volgordelijke ontleding en opstelling hiervan in en van een drieërlei
lid: snavel (s-s) – kop (k’-k’) – kam (k”-k”).
Een concrete volgordelijke opstelling – als een betrekking, van, in
beraad, uiteen (gestald) snavel – kop – kam, met, ineen, daaruit
getrokken (m)enige redelijke concrete conclusie – als basis voor nog
weer een nadere, zogezegd selecte beschouwing ervan op
geestesschouw niveau.
 
Geestesbeschouwelijk, wordt deze selectieve concrete/substracte
volgordelijke opstelling (vo – cl – vo; figuur e.) nader beschouwd in
het zogenaamd selecte denkstelsel (sd).
In weer eerstens een (“verticaal”) vorsend onderzoek, afwisselend in
uiteen/analyse en ineen/synthese, veranderd/vernieuwd onder ook
allerlei inspirerende invloed/herschikking, en zich wat/meer
stabiliserend in menigerlei evenwichtige selecte gedachten.
Met tevens (“horizontaal”) een geestesbeschouwelijk, select
(be)redeneren (ervan); met uiteen allerlei uit(een)legging (u-u, u-u,…)
en ineen allerlei concludering (c/c/…) in de schouwstijl (ss) – die
 overigens, vanuit de
   concrete en creatieve
   rede (re), ook creatief/
   vernieuwend inwerkt op
   dit beschouwend
   redeneren – en
   resulterend ook in
   menigerlei evenwichtige
   selecte gedachte/reden.
 
   Deze concluderende
   schouwstijl is tevens de
   spil van ook enig ter
   zake doend correct
   meebeschouwen/
   meeredeneren van het
   selecte denken in het
  correcte denkstelsel (cd)
-   naar een standaardiserend/gestandaardiseerd denken inzake het
eerstens correct/substract volgordelijke gegevene, inclusief de
desbetreffende redelijke concludering (cl).
En waar het selecte redeneren in het selecte denkstelsel zich weer,
middels de concluderende schouwstijl, corrigerend voegt naar het
desbetreffend correct redeneren in het correcte denkstelsel, daar is het
“toonaangevend” correct redeneren alsnog redengevend voor het
“toonaannemend” select redeneren.
Bijvoorbeeld, correct een zekere evenwichtige, ook geconcludeerde
standaardbetrekking/standaardverhouding van, in correcte
beschouwing, hoendersnavel met hoenderkam, waarnaar de
desbetreffende selecte redenering wordt getoetst en gecorrigeerd, en
waaraan deze selecte redenering wordt getoetst(/geoordeeld) door,
middels de gezamenlijke concluderende schouwstijl, een derde
denkstelsel, namelijk het beoordelend denkstelsel (bd).
 
Dit beoordelend denken is, eerstens met zijn abstract denken, weer
meer positief/constructief het/de bestaan/bestaansgedijing ingesteld;
bij, tweedens, zeg enige variatie/”inschikkelijkheid” daarin met zijn
“geolied” inventief/vernieuwend beschouwend denken.
Kortom, na enige onderlinge wisselwerking tussen beide denkstelsels,
verheft het beoordelend denken – mede waarborgend de
bestaanbaarheid – het desbetreffend selecte denken tot een (abstract
geestesbeschouwelijk) waar denken, met geestesbeschouwelijk
waarachtige onderzoekresultaten/redenen die, weer gesubstraheerd in
de concreet denkende raad (rd), dienstig het concrete voortbestaan
(kunnen; want er is ook nog een concrete waarheid) zijn.
 
Maar ondertussen, met dit drietal – het select redeneren, het correct
redeneren en het rationeel/abstract (be)oordelen, met hun gezamenlijke
concluderende schouwstijl – doet tevens de zogenaamde
gevolgtrekking, het gevolgtrekkend beschouwen, haar/zijn intrede.
Zowel het abstracte beoordelend denken alswel het correcte denken is
een standaard(iserend) denken/beschouwen.
Zodat tussen deze twee standaarden, zeg stelligheden/stellingen, er
vanuit een eerste (correcte) stelling, middels gebruikmaking van deze
(redengevende) stelling in het (redenaannemend) selecte denken, er
een stellig oordeel is te vellen aangaande dat selecte denken.
 
Bijvoorbeeld (als verwoord voorbeeld), middels aldoor
voortconcludering – zeg maar, middels gevolgtrekkingen van
opeenvolgende betrekkingen, van een beoordelend denken uit een
correct denken dat onderwijl in het selecte denken gepast is toegepast –
door/van de gezamenlijke concluderende schouwstijl:
Eerstens, de gegeven correcte stelling: “”omdat” er een weg ligt van A
naar B” (een weg in perfecte staat, volslagen uitgestabiliseerd gelegen);
Tweedens, het select gestelde: “en “doordat” C deze weg van A naar B
volgt/doorloopt”;
Derdens, het stellig oordeel/”zodat”: “komt C van A uit in B aan”.
Aldus een geestesbeschouwelijk correct/select redeneren, dat in een
rationele/abstracte beoordeling ervan tot een geestesbeschouwelijk
ware gevolgtrekking/conclusie komt.
 
Tenslotte, is de geestesbeschouwelijke geestesoptrek ook wel de
geestes(beschouwelijke)overheid over het concrete/substracte bestaan
te noemen.
Een geestesoverheid, die al beschouwend zogezegd een geestesbewind
voert over het concrete/substracte intellectuele/verstandelijke/
kosmische bestaan middels doorgaans allerlei beraadslaging der raad.
De eerstens abstracte geestesschouw verkeert eerstens in een louter
(statisch-)actieve staat; als een “hoeddeksel” op het concrete/substracte
bestaan, dat al geestesbewindvoerend dit bestaan “hoedt”.
Danwel, is het concrete/substracte bestaan in de (beveiligende) macht
van de/het (ook zozeer waar oordelend(e)) geestesoverheid/
geestesbewind – zoals iets dergelijks, in actieve staat verkerend, in een
der voorgaande denkthema’s, van het latent niets is gezegd.
 
Evenwel, is deze geestesmacht tevens doortrokken/doordrenkt met
vitaliteit/leven; en kan dit leven zich, onder andere, ontleden in
activiteit en aard.
Zodat de/het geestesoverheid/geestesbewind tevens bij machte is het
concrete/substracte bestaan, vanuit bijvoorbeeld een stellig oordeel
daarover, actief te beïnvloeden/herschikken/enzovoort; met zelfs ook
in het substracte bestaan geposteerde instellingen van/in allerlei aard
en staat, dienstig de/het machtig(e) geestesoverheid/geestesbewind.
 
De geestesmacht der geestesoverheid is zelfs nog wel te specificeren
in (bijvoorbeeld) een drietal specifieke macht: de (rationeel/abstract)
oordelende(/rechterlijke) macht, de in het beschavingsverloop
uitvoerende macht (van onder andere allerlei beschouwelijk
getrokken conclusie; en is zo’n gevolgtrekking trouwens ook middels
de raad in het substracte/concrete bestaan uit te voeren) en, al
beraadslagend in de raad bij tevens samenwerking/inbreng met/vanuit
het/de concrete bestaan/bestaansvoering, mede de (raads)wetstellende
macht, wettig geldend voor zowel de/het geestesoverheid/
geestesbewind alswel het/de substracte/concrete bestaan/
bestaansvoering.
Maar over de beraadslagende raad in het volgend denkthema nader.
 
 
 
 
 
 
 
 
                                                       -*-*-*-